door
T. Austin-Sparks
De onnaspeurlijke rijkdommen van Christus
(Onderstaande tekst is een vertaling van een transcriptie van een gesproken boodschap. De woordkeus is ongewijzigd gehandhaafd.)
Hoofdstuk 1 - De Rijkdom van Zijn Genade
“O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!” (Romeinen 11:33; HSV)
“Mij, de allerminste van alle heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen,” (Efeziërs 3:8; HSV)
Met de Heer Zijn hulp zullen wij ons nu enigszins in deze diepten begeven en ernaar streven een weinig van de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus, de diepte van de rijkdom van kennis en wijsheid en de kennis van Christus, op te sporen. De Apostel Paulus, die deze woorden opgeschreven heeft, moest de beperkingen van de taal overwinnen om uit te drukken wat hij zich was gaan realiseren over de Christus, en over de redding in Christus, waar hij in was binnengeleid. Hij gebruikte deze termen in zijn pogingen om woorden te vinden voor de allerhoogste graad van iets en om de onnaspeurlijke, onuitputtelijke, onpeilbare, oneindige rijkdom van de overvloed van Christus tot uitdrukking te brengen.
“O, diepte van rijkdom”
Er was maar één oorzaak waardoor Paulus zo over de rijkdom van Christus kon spreken: zijn lijden omwille van Christus; en ook voor ons geldt dat wij nooit met recht zulke taal zullen kunnen gebruiken, als wij niet de weg gaan die hij gegaan is, de weg van het Kruis. Weet u, diepe dingen zijn alleen in de diepte te vinden. In het ondiepe zult u nooit diepe dingen vinden. U moet omlaag en nog dieper omlaag, en heel klein worden. En dat vormt een verklaring voor hoe de Heer met Zijn volk omgaat—het is het antwoord op de hartenkreet van velen te midden van duisternis en moeilijkheden en tijden van nood. Waarom? Konden wij het maar beseffen, dan zouden wij het antwoord kunnen horen: opdat u geestelijke rijkdommen zou ontdekken en opdat u ze zich zou toeëigenen. Deze rijkdommen liggen niet voor het oprapen: het zijn de schatten die zich bevinden op verborgen en geheime plaatsen. En de rijke zielen zijn altijd en zonder uitzondering diegenen, die in hun wandel met God iets van de diepten hebben aangeraakt.
Hier zien wij een man die u kent van de vele dingen die hij op schrift heeft gesteld, iemand die veel beleefd heeft, wat op een andere manier niet te verklaren is. Wij vinden de beste opsomming van zijn wederwaardigheden en van de tegenstand die hij ondervonden heeft, in de Tweede Brief aan de Korintiërs. Wij weten dat de helft van hoofdstuk 6 wordt ingenomen door de dingen die hem overkomen zijn:
“Wij geven in geen enkel opzicht enige aanstoot, opdat de bediening niet gelasterd wordt. Maar in alles bewijzen wij onszelf als dienaars van God, in veel volharding: in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, in slagen, in gevangenissen, in oproer, in ingespannen arbeid, in nachten zonder slaap, in vasten, in reinheid, in kennis, in geduld, in vriendelijkheid, in de Heilige Geest, in ongeveinsde liefde, in het woord van de waarheid, in de kracht van God, door de wapens van de gerechtigheid aan de rechter- en aan de linkerzijde; door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht; als misleiders en toch waarachtigen; als onbekenden en toch bekenden; als stervenden, en zie, wij leven; als bestraft en toch niet gedood; als bedroefden, maar toch steeds blij; als armen, maar die toch velen rijk maken; als mensen die niets hebben en toch alles bezitten.” (2 Korintiërs 6:3-10)
En ook op andere plaatsen noemt hij zijn lijden in Christus:
“Zijn zíj dienaars van Christus? – ik spreek als een waanzinnige – ik sta boven hen; in ingespannen arbeid veel vaker, in slagen bovenmate, in gevangenissen veel vaker, vaak in doodsgevaar. Van de Joden heb ik vijfmaal de veertig min één zweepslagen ontvangen. Driemaal ben ik met de roede gegeseld, eenmaal ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een heel etmaal heb ik in volle zee doorgebracht. Op reis was ik vaak in gevaar door rivieren, in gevaar door rovers, in gevaar van de kant van volksgenoten, in gevaar van de kant van heidenen, in gevaar in de stad, in gevaar in de woestijn, in gevaar op zee, in gevaar onder valse broeders, in inspanning en moeite, vaak in nachten zonder slaap, in honger en dorst, vaak in vasten, in koude en naaktheid. Afgezien van wat van buitenaf komt, overvalt mij dagelijks de zorg voor alle gemeenten.” (2 Korintiërs 11:23-28)
En als er ooit een man geweest is die een reden had om te vragen ‘Waarom?’, dan was het deze man wel. ‘Waarom, Heer, moet ik een dag en een nacht in volle zee doorbrengen? Waarom moet ik telkens weer opnieuw met roeden geslagen, gevangen genomen en door mijn eigen broeders verraden worden?’ enzovoorts, enzovoorts. ‘Waarom, Heer? Ik ben U toegewijd. Ik heb een hart voor U. Ik zoek niet mijn eigen belang, maar dat van U. Ik ben volledig toegewijd aan Uw belangen. Er zijn er velen die niet zo toegewijd zijn en zij hoeven niet de weg te gaan die ik ga.’ Waarom? Als het gaat om een man als deze met zo’n toewijding, met zo’n overgave aan de belangen van zijn Heer: waarom moet hij meer lijden dan elke andere, misschien nog meer dan alle andere apostelen?! Niemand van ons zal zijn eigen lijden ooit kunnen vergelijken met het lijden van deze man, al denken wij van onszelf soms dat wij onze grens daarin bereikt hebben. Ik denk dat heel weinigen onder ons, bij het zien van hoe de Heer met ze handelt en de wegen die de Heer met ze gaat en die hier vanmiddag samen zijn, deze vraag ‘Waarom?’ nog nooit gesteld hebben.
Bent u niet diep geraakt en onder de indruk van de betekenis van het feit dat deze man naar woorden moet zoeken om uit te drukken wat hij in de Here Jezus gezien heeft, als hij zegt: “O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!” (Romeinen 11:33; HSV) Hij zegt, ‘Mij, niet de grootste onder de apostelen, aan mij, niet de grootste heilige, aan mij, niet omdat ik meer ben dan een ander, maar juist minder, aan mij, die minder ben dan de minste van alle heiligen, is deze genade gegeven, de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te prediken’ (Efeziërs 3:8; HSV). Ja, wij weten dat de rijkdom via deze man tot ons gekomen is, want de gemeente put al tweeduizend jaar uit de rijkdom die hij bereikt en door beproevingen en lijden heen ontvangen heeft. Tot op de dag van vandaag ontdekken wij meer rijkdommen door deze man, misschien zelfs op dit moment nog. Lieve mensen, misschien ontmoedigt het u, maar de enige manier om de rijkdommen te ontvangen is door lijden heen.
Enige tijd geleden kwamen wij op een van mijn reizen naar India bij de Perzische Golf; en ik zag de parelvissers bezig die ver van het strand op zee urenlang kostbare parels zochten. Dat is eenzaam en gevaarlijk werk. Want ik zag niet ver van de kust haaien die op zoek waren naar prooi. En later die avond ging ik na zonsondergang de markt op, en terwijl ik langs de kraampjes door de nauwe gangetjes liep, zag ik prachtige parels en andere dure edelstenen liggen die op de kraampjes uitgestald lagen. En daar lagen ze, nadat ze uit de diepten opgehaald waren, opgepoetst en ten toon gespreid.
En toen ging ik aan boord van de boot om naar India verder te varen, en er kwam ook een parelverkoper aan boord met zijn verzameling edelstenen en parels. Hij had ze opgeborgen in een kist met ijzeren banden er omheen en met hangsloten eraan; en terwijl die sheik in zijn stoel zat, liet hij de kist geen moment uit het oog, totdat wij in India geland waren en hij ze aan de kooplieden aldaar overhandigd had. Het waren immers kostbare dingen, onschatbaar, opgehaald uit de diepten. Zij waren kostbaar omdat zij veel gekost hadden. Zij hadden waarde die afgemeten kon worden aan de pijn en het eenzame waken waarmee ze gevonden waren. Ziet u, er waren gevaren verbonden geweest aan hun vondst.
Dit is een gelijkenis, maar dit is waar Paulus het eigenlijk over heeft—de gevaren, de eenzaamheid, het lange waken, het lijden en de nood om de rijkdom te verkrijgen, en dat niet voor zichzelf, maar voor de gemeente. Hij zei, “Nu verblijd ik mij in mijn lijden voor u en vervul in mijn vlees wat overblijft van de verdrukkingen van Christus, ten behoeve van Zijn lichaam, dat is de gemeente.” (Kolossenzen 1:24) Als wij meer willen dan alleen maar praten en lezen en de taal over de rijkdom, dan zit er niets anders op. Als wij ze willen bezitten, dan moeten wij de diepte in en ze zoeken. De onnaspeurlijke rijkdommen—klinkt dat tegenstrijdig?—u bezit ze reeds en toch zijn ze onnaspeurlijk—u heeft ze al, maar toch liggen zij op zo’n grote diepte dat u ze niet kunt bereiken—ik weet dat dit tegenstrijdig klinkt, maar Paulus zegt eenvoudig: heel de betekenis, heel de waarde, alle rijkdom die hier te vinden is, waarvan wij in dit leven maar een heel klein beetje kunnen kennen, al die rijkdom gaat ons te boven, zij is te groot; ‘zij is onnaspeurlijk’. Nou, dat is waar wij met de rijkdom zullen beginnen, maar daar eindigt het niet, want wij gaan kijken, zoals de Heer ons helpt, naar een paar van die rijkdommen, deze onnaspeurlijke rijkdom.
Dus als u de moeite wilt nemen om met dit woord ‘rijkdommen’ in gedachte uw Nieuwe Testament open te slaan, dan zult u zien hoe het met verschillende dingen te maken heeft, want de rijkdommen hebben vele kanten, zoals wij kunnen zien in …
“de rijkdom van Zijn genade” (Efeziërs 1:7)
“de rijkdom van Zijn heerlijkheid” (Efeziërs 3:16)
“de rijkdom … van Zijn erfenis in de heiligen” (Efeziërs 1:18)
“de rijkdom van de volle zekerheid van het inzicht” (Kolossenzen 2:2)
Ik weet niet hoe ver de Heer ons hierin zal leiden, maar wij kunnen beginnen waar de rijkdommen beginnen. Daarom moeten wij beginnen bij “de rijkdom van Zijn genade”.
Er is een ander woord dat verband houdt met die woorden “de rijkdom van Zijn genade”, en wel “de rijkdom van Zijn goedertierenheid.” De apostel vraagt, “Of veracht u de rijkdom van Zijn goedertierenheid …” (Romeinen 2:4) Dat Schriftwoord zal ons begrip altijd te boven gaan. Wij kunnen het maar beter nu in het begin al vaststellen en onze handen in wanhoop opheffen. Wij zullen die diepte nooit peilen of die volheid of die genade ooit begrijpen. Geen moment hoop ik er op dat ik ooit de diepte van dat woord kan begrijpen; daarom is deze diepte voor ons grotendeels ontoegankelijk—“de rijkdom van Zijn genade” en “de rijkdom van Zijn goedertierenheid”.
Onze omschrijving van genade is door het vele gebruik ervan te alledaags geworden. Het is in een zinsnede gevangen en veel verder dan die zinsnede komen wij niet. Als wij vragen, ‘Wat is de betekenis van het woord ‘genade’?’ dan is het gebruikelijke antwoord, ‘Genade is onverdiende goedheid.’ Ja, dat klopt, het is ook onverdiende goedheid. Die omschrijving wijst ons op het fundamentele karakter van wat genade is, maar deze omschrijving schiet tekort. Ja, het is ‘onverdiende goedheid’, en ja, God zij dank daarvoor. Maar wat bedoelt u ermee? Precies wat ik zeg, er is in u geen verdienste, en daarom komt God naar u toe omdat u geen verdienste heeft. Er is niets wat de genade kan verdienen.
Nu, lieve vrienden, ik wil u graag vertellen dat genade meer is dan onverdiende goedheid. Op de eerste plaats, vanuit ons menselijk standpunt beschouwd, is het meer dan dat omdat genade niet alleen daar komt waar er geen verdienste is, genade komt ook daar waar er het tegenovergestelde van verdienste is, namelijk schuld. U ziet dat schuld erger is dan dat je geen verdienste hebt. ‘Geen verdienste’ is een negatieve benadering, maar ‘schuld’ is negatief van inhoud. Het houdt alles in wat niet alleen geen verdienste is, maar ook al datgene waarin uit de aard der zaak alles ontbreekt. U en ik missen niet alleen alle waardigheid, maar wij zijn erger dan dat. Wij zijn in alle opzichten het tegenovergestelde van wat wij behoren te zijn!
Kijk nog eens naar deze man Paulus, die zo over zichzelf spreekt, die niet alleen zegt, “Mij, de allerminste van alle heiligen” (Efeziërs 3:8), maar ook “zondaars … van wie ik de voornaamste ben.” (1 Timoteüs 1:15). Nu, dit is positief: ‘niet alleen minder dan de minste’ maar ‘onder de zondaars de voornaamste’. “… dat ik de gemeente van God uitermate fel vervolgde en die verwoestte …” (Galaten 1:13) ‘Ik heb ingestemd met de dood van zijn geliefde dienstknecht Stefanus’. (Handelingen 8:1) En hij zal u niet alleen vertellen over zijn tekort aan verdienste, maar heel wat meer over zijn gebrek. Alles in die man was voor God een aanstoot; en als er iets was wat de genade in de weg kon staan, dan was het in deze man te vinden. Maar ziet u, genade betekent eenvoudig dat schuld of gebrek, dus niet alleen geen verdienste, maar totaal gebrek, de genade niet buiten spel kan zetten. Genade is gewoon genade, in wat voor toestand zij u ook aantreft, hoe groot uw schuld ook is, dat is genade.
Als Christenen moeten u en ik, naarmate wij verder gaan, heel wat leren over genade. Misschien is dit alles iets waar Christenen nog meer rekening mee moeten houden dan zij die niet behouden zijn. Als u en ik inderdaad met God mee bewegen, dan bereiken u en ik steeds meer de plaats waar wij vanuit het diepst van ons hart zeggen, ‘Enkel door uw genade.’ Na jaren Christen te zijn geweest moet ik toch altijd nog zeggen dat ik er niet kom zonder die genade. Zoals ik het zie en begrijp, heb ik nu als Christen veel meer genade nodig dan indertijd om behouden te worden.
Nu vinden sommigen onder u het wellicht vreemd dit van mij te horen, maar ik heb het over de genade. Want doen wij niet voortdurend de ontdekking over iets wat wij in het begin niet wisten, namelijk over het gebrek in ons?! O ja, maar ziet u niet dat dat gewoon de aard van genade is, en dat is wat genade werkelijk betekent. Genade heeft geen betekenis als dat niet waar is.
Laten wij daarom dit tweede aspect van de genade hier opmerken. De genade ziet nooit dat er schuld is. Genade is niet een betaling voor enige schuld; en genade is ons nooit iets verschuldigd. God gaat niet op een genadige wijze met ons om omdat Hij ons iets schuldig is. Dit komt op hetzelfde neer als wanneer ik spreek over het ontbreken van verdienste en het vaststellen van schuld. Ziet u, niemand kan Gods genade opeisen. God is niet onze schuldenaar; genade ziet niet eens dat wij iets verschuldigd zijn en dat zij zoveel in ons moet investeren. Genade is gratis, genade is geen terugbetaling van Gods kant. Het omgekeerde is waar. Wij zijn de schuldenaars, God is de schuldeiser, en genade is gewoon genade; en misschien is dat alles wat wij erover kunnen zeggen, omdat genade Zijn vrije, spontane reactie tegenover ons is, zonder enige verplichting. Dit is het fundamentele karakter van genade.
Wanneer wij beseffen dat dit de ware aard van genade is en tevens onze absolute schuld inzien, en dat God geen enkele verplichting tegenover ons heeft, dan begrijpen wij dat God Zijn genade ‘overvloedig maakt’ — “… waar de zonde is toegenomen, daar is de genade meer dan overvloedig geweest …” (Romeinen 5:20) Is dat niet zo? — “… waar de zonde is toegenomen”, daar is de genade nog meer toegenomen?! Dan beginnen wij enigszins te begrijpen wat de diepte van die rijkdom kan zijn. Wij worden een gebied binnengeleid dat ons wezen te boven gaat. Wij vatten dit niet, of wel? En iedereen die niet zo ver gekomen is dat hij zich met verbazing afvraagt wat Gods vrijwillige, spontane gunst is, die Hij gratis en onverdiend ter beschikking stelt, die is nog niet tot het punt gekomen dat hij de betekenis begint te vatten van ‘de rijkdom van Zijn genade’; en zo iemand kan nooit echt rijk zijn.
De Werken — De Waardering voor de Genade
Tot zover over de aard van genade, maar u weet dat genade altijd geplaatst wordt tegenover werken. Wij zijn zo vertrouwd met deze waarheid, maar laten wij er toch even bij stilstaan — bij werken en genade. U ziet dat dit een verandering betekent, een totale verandering en omruiling van positie. De genade neemt de plaats in van werken, of beter gezegd: het kent de werken een andere plaats toe. De genade wist de werken niet uit. Genade zegt niet dat er nooit werken hoeven te zijn. Genade eist zelfs dat er gewerkt wordt; en als zij op de juiste wijze gewaardeerd wordt, dan zal de genade veel meer en veel betere werken verrichten dan alle andere, eerdere werken. Maar genade zet de werken op een andere plaats, d.w.z. de werken der Wet. Wat waren dat, de werken der Wet? Wat zijn de werken der Wet? Het zijn die werken die wij doen om iets te verdienen, of niet? Er is een verdienste, dat is waar het om gaat. Om iets te verdienen, om te krijgen wat je verdient en om God terug te betalen met wat je verdiend hebt.
Kijk naar de Farizeeën en schriftgeleerden. Wat waren hun gedrag, hun bezigheden en hun schone schijn afschuwelijk en aanstootgevend voor de Here Jezus Zelf. Zij zochten naar verdienste door middel van hun werken. God iets geven wat Hem rijker maakt?! Ja, werken der Wet om iets mee te verdienen, waren werken om iets aan God te geven als een soort betaling, waarmee zij zeiden dat God hun vervolgens iets schuldig was en zij God tot hun schuldenaar maakten?! En doen wij al die dingen om onze schuld bij God weg te werken en God krediet te verstrekken? Ziet u, wanneer de genade haar intrede doet, dan geeft de genade de werken een geheel andere plaats, dan neemt de genade de werken de eerste plaats af en zet zij ze op de laatste plaats. En dan is het niet meer de Wet op de eerste plaats, maar de genade op de eerste plaats. In plaats dat de werken om iets te verdienen voorop lopen, is het dan Gods eigen genade zonder werken, van welke soort ook, om Gods tevredenheid en welgevallen te verkrijgen.
En dan? Niet alle werken zijn uit het universum gebannen. Wanneer de genade haar intrede heeft gedaan, als wij de betekenis van de genade echt begrepen hebben, dan zullen wij meer werken dan wie ook ooit gewerkt heeft. Maar dan zijn het wel werken uit waardering voor die genade, niet om die te krijgen, niet om die te verdienen, maar werken uit dank aan God voor Zijn onuitsprekelijke geschenk van genade. Iemand heeft dit eens in het kort zo samengevat: Werken rechtvaardigen niet, maar de gerechtvaardigde werkt. Nu, dat is helemaal waar. De apostel zei, “… ik heb mij meer ingespannen dan zij allen … ” (1 Korintiërs 15:10) En dat is ook zo, maar had hij het over verdienste? — dan had hij geen recht gehad om over genade te spreken. Maar hij is juist de man die over genade spreekt, en hij had zich “… meer ingespannen dan allen …”, en dat juist vanwege de overweldigende genade die God hem betoond had. Het was helemaal omgekeerd, niet uit wet en werken om gunst te verwerven, maar werken uit liefde en toewijding vanwege een gunst die al een feit was.
Gods Werk van Genade
Hoe zit het nu met Gods werk van genade? Wat gold voor de eerste materiële, natuurlijke schepping, geldt ook in geestelijk opzicht voor de nieuwe schepping. En u weet dat zo goed. Ik hoef het maar te noemen en u zult het direct inzien. Er was chaos, er was duisternis, God was afwezig. Maar God deed Zijn intrede en verdreef de duisternis en veranderde de chaos in de kosmos en ging aan het werk: stap voor stap en stadium na stadium, omhoog, steeds verder omhoog, door te scheppen, te ordenen en een prachtige, magnifieke aarde in te richten. Zo wordt het beschreven. Nu kon Hij op al Zijn werk zien en Zijn oordeel vellen: het was ‘heel goed’. Dit was de mening van een oneindig volmaakte God Die zo nauwgezet is, Die zo veeleisend is, Die nooit iets zal afleveren wat onvolmaakt is. En als Hij er mee klaar is, zet Hij de mens er midden in en zegt, ‘Daar ben je nu, dat is je erfenis, jouw erfenis is wat Ik al gedaan heb. Datgene waarin je geplaatst bent, is niet iets wat jij nog moet maken, maar iets wat Ik al gemaakt heb. Niet wat jij moet doen, maar wat Ik al gedaan heb. Je begint je opdracht in dankbaarheid waar Ik Mijn werk voor jou voltooi.’
U kunt duidelijk zien dat deze waarheid parallel loopt aan die in de Nieuwe Schepping, waar het er ook niet om gaat ergens naartoe te werken, maar werken nadat alles gedaan is. U en ik beërven Gods volmaakte werk. Natuurlijk wordt het evangelie op eenvoudige wijze gepredikt met de woorden ‘het volbrachte werk van Christus’, maar begrijpen wij ook wel echt deze woorden die wij zo gemakkelijk uitspreken? Alles wat God gedaan heeft in en door Zijn Zoon Jezus Christus om de redding, de verlossing, Zijn werk, te vervolmaken, is erop gericht dat Zijn Zoon weer volledig in de hemel wordt opgenomen. En die ontvangst van Zijn Zoon is er eenvoudig omdat het fundament van Zijn werk gelegd is. De Here Jezus had nooit terug naar de hemel kunnen gaan als Zijn werk op aarde niet volledig en definitief en volmaakt was geweest. Als er ook maar iets was overgebleven om te doen, dan was Hij niet teruggegaan. Ze hadden Hem niet in de hemel terug ontvangen. Ze zouden, om het zo maar eens uit te drukken, gezegd hebben, ‘Luister, je hebt het niet helemaal afgemaakt’. “Ik heb uw werken niet vol bevonden voor God.” (Openbaring 3:2; HSV) En dan had Hij terug moeten komen, maar dat is niet gebeurd. God had in Hem Zijn Nieuwe Schepping vervolmaakt en volbracht.
En toen is Hij aan ons begonnen om er ons in binnen te leiden met de woorden, ‘Luister eens, je hoeft hier niet voor te werken, je moet de Nieuwe Schepping erven, hem in bezit nemen en leven in de voorrechten ervan en leren begrijpen wat je hebt en ervan genieten.’ Dat zijn Gods werken. Als het gaat om de Here Jezus zijn zij af — de werken der genade.
Die hof en die eerste materiële schepping waren groots, prachtig en glorieus vanuit Gods hand en zij bevredigden Zijn hart volledig, maar Zijn Zoon doet meer dan dat. Zijn Zoon is de definitieve volheid van perfectie en is meer dan een symbolische aardse schepping. Hij geeft ons Zijn Zoon! Misschien hebben u en ik dit niet ten volle begrepen, en dit bezorgt ons zoveel moeilijkheden, beste vrienden. Er kan geen twijfel over bestaan. Ik zou zo ver willen gaan te zeggen dat negentig procent van onze geestelijke problemen hier hun oorsprong vinden, omdat wij voortdurend naar de aanklager en beschuldiger luisteren.
Als het moeilijk wordt, als het tegenzit, als ons iets tegen de haren instrijkt, dan zegt de duivel, ‘Dat komt door iets in jou, jouw schuld, er scheelt iets aan jou.’ En jij smeekt de Heer en zegt, ‘Heer, wat heeft U tegen mij?’ U brengt uren in gebed door en smeekt God u te laten zien wat Hij tegen u heeft, en waarom uw omstandigheden zijn wat zij zijn, en wat het is dat Hij tegen u heeft, waardoor Hij zo met u omgaat.
En precies daar lukt het de vijand onze ogen af te wenden van dit werk van genade. Maar waarom werd er eigenlijk een werk van genade gedaan? Daar komen wij zo op, maar het doel was om ons aan te passen, om ons te veranderen. Er is nu geen oordeel en veroordeling. Er is de genade! En in dit leven zal satan het nooit opgeven te proberen aan de genade afbreuk te doen en ons weer onder de wet te plaatsen en in slavernij weg te voeren. Maar u en ik moeten echt de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus begrijpen en erin geloven. Gods werk ligt klaar en wij kunnen het erven. Er zal slag geleverd worden, een geweldige strijd zal er gevoerd worden, en net als met Israël in het land na het overtrekken van de Jordaan en het beleven van de dood van Golgotha, net zo is er strijd in het land om onze erfenis te pakken. Wij zijn er zo mee vertrouwd dat de Heer nog voordat wij een stap gezet hebben, tegen ons zegt, ‘Ik heb u de erfenis gegeven’. “Elke plaats die uw voetzool betreedt, heb Ik u gegeven, overeenkomstig wat Ik tot Mozes gesproken heb.” (Jozua 1:3) In Christus is het voor ons verankerd. Nu, hier moet ik het even bij laten. Hoewel dit waarheden zijn die ons zo bekend zijn, is er toch nog één grote waarheid. U en ik als de Heer Zijn Eigen volk dat door Hem geliefd is, u en ik moeten steeds dieper de betekenis van dit allereerste gaan verstaan — de genade van God. Wij moeten leren wat de genade werkelijk is en wat het echt betekent. Daarbij moeten wij leren hoe diep, hoe immens, hoe onpeilbaar en hoe onnaspeurlijk is wat het Woord noemt "de rijkdom van Zijn genade”.
Hoofdstuk 2 - De Geest van Genade
“O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!” (Romeinen 11:33; HSV)
“Mij, de allerminste van alle heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen, …” (Efeziërs 3:8)
Indien de Heer ons helpt, zullen wij weer bij het begin beginnen, namelijk bij ‘de onnaspeurlijke rijkdom van Christus’. Wij hebben gezien dat het woord ‘rijkdom’ gebruikt wordt in verband met verschillende dingen in het Nieuwe Testament, en wij zijn onze overdenking begonnen met de eerste, namelijk ‘de rijkdom van Zijn genade’. Wij hebben het fundamentele karakter van de genade aangestipt, en toen iets over de werken van de genade en de werken der wet gezegd. Vervolgens hebben wij gekeken naar Gods werk van genade: dat Hij Zijn werk voor de mens voltooit, nog voordat de mens ten tonele verschijnt en dat de mens daarna pas in Gods voltooide werk wordt binnengebracht. Dit is Gods genade.
Laten wij nu even aandacht besteden aan het vrije handelen van de Heilige Geest als de Geest der Genade. U weet toch, of niet, dat de Heilige Geest de Geest der Genade wordt genoemd? (Hebreeën 10:29) Wat wil dat zeggen dat de Heilige Geest de Geest der Genade is? Het betekent eenvoudig dat de Heilige Geest die Geest van Genade is, Die van God is gekomen en Die ons door het geloof gratis geschonken wordt. Wij zullen de Heilige Geest nooit verdienen. Hij wordt zonder tegenprestatie op het geloof geschonken. Misschien vindt u dat ik hier te vaak op terugkom en het teveel benadruk, maar ik wil u dit wel op het hart drukken: de Heilige Geest wordt zonder verdienste gegeven als de Geest der Genade. Hij is Degene Die ons alles van God geeft wat de Genade inhoudt. Als wij de Heilige Geest in ons hebben wonen, dan hebben wij in Hem, in Zijn Persoon en Tegenwoordigheid, alles wat de Goddelijke Genade inhoudt.
En samen met Hem hebben wij het vrije handelen van God. De Bijbel opent met heel eenvoudige woorden, zo eenvoudig dat het nauwelijks opvalt. Het staat opgeschreven, en je leest het en je merkt nauwelijks wat je gelezen hebt. “De aarde nu was woest en leeg, en duisternis lag over de watervloed; en de Geest van God zweefde boven het water.” (Genesis 1:2), en je leest verder. Was er iets in de omstandigheden van dat moment dat de Tegenwoordigheid en de daden van de Heilige Geest verdiende? Het initiatief lag geheel bij de Geest van God, en Hij kreeg te maken met een aantal omstandigheden die volledig tegen Zijn Aard ingingen. En toch was dit zweven heel actief, vol energie en met een bepaald doel voor ogen; kort gezegd, de Geest van God, Die zweefde boven die toestand der dingen, was Gods Tegenwoordigheid om verandering in die omstandigheden te brengen, omdat God verandering wilde. Meer niet. Hij wilde gewoon dat het veranderde. Dus nam Hij het heft in handen, en niet alleen was er geen verdienste, er was tevens een overvloed aan schuld. Wij weten het niet, maar er is al druk gespeculeerd, juist of onjuist, dat die toestand ontstaan was door een of ander oordeel dat over de schepping gekomen was, en wij mogen daar helemaal niet over speculeren. Maar toch heerste er een toestand die geheel tegen Gods denken inging en die toestand kon zelf de verandering niet in gang zetten. Er was het vrije handelen van de Geest van God voor nodig, niet meer dan het vrije, vrijwillige, onverdiende initiatief en handelen van de Geest van God om een nieuwe start te maken.
Nu, lieve vrienden, dit beschrijft onze situatie van vóór onze bekering, en wij zaten er allemaal midden in, maar toen wij geloofden, werden wij gered, werden wij opnieuw geboren, en werden wij kinderen van God. Wie van u zegt dat hij een nieuwe schepping is in Christus? En hoe is dat gekomen? Zijn wij naar de hemel opgestegen om Hem naar beneden te halen? Hebben wij de diepte van de oceaan opgezocht om Hem naar boven te brengen? Hebben wij Hem aan het einde der aarde opgezocht om Hem om te praten? Nee, wij hebben er helemaal niets voor gedaan. Wij zijn hier, en wij zijn wat wij zijn door een daad van genade, die totaal los staat van wat dan ook dat wij gedaan zouden hebben. Hij heeft het gedaan, en Hij heeft het helemaal gedaan. Wij hebben er niets aan bijgedragen, ja, onze toestand ging totaal in tegen Gods gedachte en Gods denken en toch nam Hij het initiatief en deed Hij het door Zijn Geest. Dat is de Geest der Genade, ziet u, de dingen ter hand nemen om ze te veranderen in hoe God ze bedoeld had en hoe God wil dat ze worden, een begin maken om de dingen niet te laten in de toestand waarin zij zich bevinden.
Eenvoudig, toch? Maar daar zit veel meer in om ons hart in vervoering te brengen dan wij beseffen, misschien wel omdat wij onze redding te gemakkelijk opvatten, of het te vanzelfsprekend vinden dat wij behouden zijn. Die mensen die het het beste weten, die meer weten dan de anderen in wat voor een puinhoop zij verkeerden, wat de chaos in hun leven was, in wat voor duisternis zij hun leven leefden — die mensen weten dat zij hun redding niet zelf bewerkt hebben, dat het de vrije daad van de Geest der Genade was.
Daarom heeft de Heilige Geest God naar ons toe gebracht. Hij is Zelf God, en als God heeft Hij God naar ons toe gebracht, maar wat betekent dat? Met andere woorden, wat is de rijkdom van Zijn Genade? Wij zullen dat nu gedeeltelijk behandelen. Wij zullen eerst drie dingen aansnijden waar wij zo vertrouwd mee zijn: de Geest van Kracht, de Geest der Wijsheid en de Geest des Levens.
(1.) De Geest van Kracht
Ik wil beginnen met de Geest van Genade Die als God naar ons toekomt; Hij komt als de Kracht van God in ons leven om alles te doen wat God wil dat er gedaan wordt. Nu is dat een simpele uitspraak, dat weet ik, Hij is gekomen om het te doen. De eerste natuurlijke, materiële schepping kon niets aan de verandering bijdragen, en wij konden dat evenmin. Nee, wij hebben het uit handen gegeven, het is Gods Kracht die dit heeft opgepakt om het te doen. Nu, is dit te alledaags om in ons hart een reactie op te roepen? Zijn wij ons niet steeds meer bewust van wat er door de Kracht Gods in ons leven gedaan is, of van wat er gedaan wordt, of gedaan moet worden? En wat een Kracht was er nodig, wat een Immense Kracht van God!
Is er ook nog een andere kracht aan het werk? Is de duisternis een mogendheid? Is het een macht? Misschien heeft u dingen meegemaakt waardoor u deze vraag met ‘ja’ kunt beantwoorden. Ik weet dat als u zich in deze wereld moet begeven, waar men de Heer niet kent of erkent of dankt, en dat kennelijk ook niet wil, dan beseft u dat de duisternis een afschuwelijke macht is, “Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en donkere wolken de volken” (Jesaja 60:2). U ziet dat de volken in duisternis leven en wat kunt u daaraan doen? U kunt erover praten, u kunt alles doen wat in uw macht ligt, maar u kunt deze duisternis pas verbreken wanneer de Geest van Kracht als de Geest van het Licht doorbreekt in een ziel, op het grondgebied van de duisternis en in dat leven: er is de Kracht van God voor nodig omdat de duisternis een vreselijke macht is.
Als dat geldt voor deze kant van de wereld waar er zoveel licht en waarheid en Christelijke traditie verspreid zijn, ga dan eens naar de andere zijde van de wereld—ga naar de duistere plaatsen van het heidendom, bijvoorbeeld een land waar het evangelie nog nooit gepredikt is, en u kunt de duisternis voelen. Het is slecht. Het is absoluut boosaardig. Zo is het daar.
U kunt die duisternis zelfs voelen in een traditioneel Christelijke omgeving. Ik zal nooit mijn eerste bezoek aan de stad Rome vergeten. Ik wilde de bezienswaardigheden zien en ging naar het Colosseum om te kijken naar de plek waar de Christenen voor de leeuwen geworpen waren. Ik keek wat rond en daarna ging ik een van de bekendste en voornaamste gemeenten ter wereld binnen, en weet u, ik hield het er niet uit. Het duurde niet lang of ik moest er weg. Ik werd er onpasselijk, ik had er een vreselijk gevoel van de dood, en ik was blij dat ik er weg was. Er heerste een sfeer van dood en duisternis in de geest. Maar als dat daar al zo is, ga dan eens naar andere delen van de wereld: daar kunt u de duisternis snijden. Het is vreselijk.
Toen de Geest van God als de Geest van het Licht die duisternis, die over de aarde hing, binnentrad, kreeg de Geest te maken met een vreselijk macht: Hij had af te rekenen met een afschuwelijke macht, en God moest Zijn Oneindige Kracht uitoefenen om die overheersing door de duisternis te breken. Er was een Goddelijk Fiat voor nodig, “Er zij licht” (Genesis 1:3; NBG)—het Woord van Zijn Kracht.
O, ons hart roept het uit en verlangt naar meer van de kennis van Die Kracht in Zijn Woord. Als ook maar een fractie van al ons spreken de echte Kracht van God in zich droeg, dan zou er iets gebeuren. Dat zou een blijk van Goddelijke Goedkeuring zijn, een daad van God. Daarom heet de Here Jezus ‘het Woord’, omdat er, waar Hij als het Woord verschijnt, iets gebeurt, daar gebeuren dingen! Dan kan de duivel zich niet meer verstoppen, zoals toen Hij hier was en de boze geest uitriep, “Ik weet Wie U bent, namelijk de Heilige van God.” (Markus 1:23, 24) De hel voelde het schokeffect van het Woord. Zondige mensen schreeuwden het uit in Zijn Tegenwoordigheid. Maar wat ik wil zeggen, is dat de duisternis een verschrikkelijke macht is.
De verstoring in onze menselijkheid is enorm. Elke dag, bijna elk moment van elke dag, hebben wij te kampen met die afbraak in onze menselijkheid, de instorting, de wanorde die zij veroorzaakt, de versplintering, de ontwrichting. Wij weten dat onze menselijkheid totaal verstoord is. Wij zijn er altijd mee bezig haar te herstellen, op te bouwen en te onderhouden. Wij weten dat het een verschrikkelijke macht is—de stoornis en chaos in ons wezen. De Geest van God kwam op eigen initiatief als de Geest van Kracht om iets wat geen andere kracht in dit heelal aankon, aan te pakken; Hij kwam om verandering te brengen. En dat is waar wij ons in de nieuwe schepping bevinden; dat is de onderneming die de Geest van God in ons is begonnen. En ik weet zeker dat er hier vanavond velen onder ons zijn die de apostel zijn woorden zouden naspreken, “door de kracht van God bewaakt” (1 Petrus 1:5; HSV). U weet dat u vandaag geen Christen zou zijn, u zou niet in de Heer volharden, u zou Hem niet getrouw zijn, als er niet de bewarende Kracht van God was. Er staat in deze wereld zo’n kracht op tegen wat de Heer toebehoort.
Nu, dit is de Geest van Genade, ziet u, Die het van ons is komen overnemen. De Heilige Geest is, als de Geest van Genade, de Bewaker van de Goddelijke Volmaaktheid. De Geest van Genade heeft de verantwoordelijkheid op Zich genomen om Gods Doel te verwezenlijken. O, God zij gedankt daarvoor. Als wij onszelf kennen en weten wat voor vreselijke krachten in ons aan het werk zijn; als wij de wereld maar ten dele kennen en de krachten die daar werken; als wij de duivel ook maar een beetje kennen in zijn vijandige haat en tegenstand tegen wat van God is, ja alles wat van Hem afkomstig is, dan moeten wij zeker zeggen, ‘Nou, het is alleen mogelijk als de Almachtige God het doet, als God er op toeziet dat het gebeurt.’ En dat is de Geest van Genade Die Gods Doel voor ogen heeft om het te bereiken. Het is het vrije handelen van de Heilige Geest.
Als ik u zou vragen wat er in Johannes hoofdstuk 16 staat, zou u het dan weten? U weet dat in Johannes 16 staat, “En nu ga Ik heen naar Hem Die Mij gezonden heeft, … . Maar … als Ik niet wegga, zal de Trooster niet naar u toe komen; maar als Ik heenga, zal Ik Hem naar u toe zenden.” (vers 5-7). En dan staat er verder wat Hij zal doen wanneer Hij komt. Het lijkt allemaal zo natuurlijk, zo moeiteloos; het zal geheel passen in de orde der dingen. Hij komt en Hij gaat dit en dat doen; en meer niet. Hij komt gewoon, “… [Ik] zal Hem … zenden”. En als wij Johannes 16 lezen, dan klinkt het zo vertrouwd, maar beseffen wij dat dit alles betekent dat de Heilige Geest alles overneemt, wat Christus in gang is komen zetten, om het voort te zetten tot het uiteindelijke Doel bereikt is? Hij gaat gewoon doen waar Hij voor gekomen is. Hij is de Geest van Genade, en genade is niet meer dan dat God alles doet wat God kan doen zonder om een vergoeding of betaling te vragen. De Heilige Geest is de Geest van die Genade als de Kracht van God, maar dat is een van de rijkdommen, ziet u, het is de rijkdom van Zijn kracht door genade.
Nu moeten wij onze Bijbel erbij pakken en een woordstudie houden om het woord ‘Genade’ in context te bestuderen. Misschien hoef ik u er alleen maar aan te herinneren om u een licht te doen opgaan. Heeft u nog niet gemerkt dat genade in het Nieuwe Testament veel aspecten heeft? En één van die aspecten is dat het een energie is. Het is een kracht. Het werkt vol kracht in ons leven. Paulus zegt dat hem “… een doorn in het vlees [was] gegeven, een engel van de satan, om [hem] met vuisten te slaan” (2 Korintiërs 12:7). Hoewel hij het niet precies zo gezegd heeft, zouden wij zijn woorden als volgt kunnen parafraseren, ‘Ik heb het uitgeschreeuwd tot de Heer, neem dit van mij weg, want ik kan dit niet verdragen. Ik houd het niet meer uit. Zo kan ik niet verder. Ik kom er niet door zo; dit is te veel, deze last is te zwaar. Het beperkt mij teveel; het bederft mijn leven.’ En Hij zei tegen hem, “… Mijn genade is voor u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.” (2 Korintiërs 12:9) Daar wordt de genade geplaatst tegenover de onmogelijkheid die de apostel voelde om door te gaan met het vervullen van zijn roeping en met wat hem tegelijkertijd opgelegd was. Zijn natuurlijke reactie was, ‘Het gaat gewoon niet. Als ik dit niet kwijtraak, kan ik niet door zo. Neem het weg, Heer. Ik heb het Hem drie keer gevraagd. Heer, neem het weg. Heer, neem het weg, ik kan zo niet leven.’ Hij zei, “… Mijn genade is voor u genoeg …”, voor genade is niets onmogelijk. Het is een kracht, ziet u. Het is een energie in het leven. Misschien kennen wij dit wel in enige mate, maar niet voldoende. Al dikwijls hebben wij gezegd, als ik Gods genade niet gehad had, dan had ik heel anders gehandeld. Maar door Gods genade was het niet zo, genade heeft mij erdoor gehaald. De Genade heeft mij bewaard. De Genade heeft mij vastgehouden. Het is de Kracht van God die de Geest van Genade is. Maar daar is de rijkdom ook begonnen.
(2.) De Geest der Wijsheid
Maar wat is het tweede? Nou, Hij wordt de Geest der Wijsheid genoemd. Wij zullen in een later stadium nog wat meer over Wijsheid zeggen. Maar voor dit moment willen wij ons afvragen wat die vraag inhoudt, ‘Wat is Wijsheid?’ Wat is Wijsheid? Wijsheid is meer dan kennis. Weet u, u kunt veel kennis bezitten, maar toch ontbreekt het u helemaal aan wijsheid. De mensen met de meeste kennis, hebben de minste wijsheid. Met al hun kennis zijn het de domste mensen. Wat is Wijsheid? Het is weten wat je moet doen. Dat is een eenvoudige omschrijving voor wijsheid. Maar zoals ik gezegd heb, er valt nog meer te zeggen over wijsheid, en nu komt het.
Ik weet nog dat ik jaren geleden las over een voorval bij een firma van ingenieurs die een contract kregen om een bepaald karwei op te knappen, en toen het klaar was, stuurden zij de rekening, in algemene bewoordingen, en het was een hoge rekening. En de mensen die de rekening moesten betalen, stuurden hem terug met de woorden, ‘Luister, hier hebben wij niets aan, u moet de rekening specificeren en uitleggen hoe u aan dit bedrag komt.’ De firma stelde een bericht op en zei, ‘Zoveel voor materiaal, zoveel voor de werktijd,’ en nog een paar praktische dingen. Maar toen zij het optelden, kwamen zij niet op het bedrag dat eerst vermeld was. En eronder schreven zij: het resterende bedrag met als specificatie—‘weten hoe het gedaan moest worden.’
Tja, weten hoe het gedaan moet worden. Dat speelt een grote rol in de hele zaak, niet? Zij hadden de materialen, de werklieden en alle andere dingen kunnen hebben, maar als zij niet geweten hadden hoe zij het moesten aanpakken, wat voor zin had dat dan allemaal gehad? Dan was het werk nooit af geraakt.
Wijsheid is weten hoe je het moet doen, en daar hebben wij de Geest van Genade voor. Genade weet hoe het moet. Daar hebben wij veel over te leren. Maar Genade weet hoe het moet. Genade weet hoe zij de problemen moet aanpakken en afhandelen en oplossen en de situatie tot een goede eindoverwinning brengen. Genade weet hoe zij de betrokkenen moet behandelen, en o, duizend andere dingen waarvoor het nodig is te weten hoe het moet.
Ik weet heel zeker dat ik de waarheid spreek als ik zeg, dat u en ik heel vaak een punt bereiken waar wij niet weten hoe het moet of wat wij moeten doen. Wij weten het gewoon niet, onze eigen wijsheid is niet tegen de situatie opgewassen. Misschien zit u nu in zo’n situatie, zoals ik op dit moment. Maar de Geest van Genade is de Geest der Wijsheid, Hij weet hoe het moet. Wij hebben allemaal wel eens een ervaring gehad waarna wij zeggen, ‘Ik dacht niet dat het opgelost zou raken, ik had het mij heel anders voorgesteld hoe het zou aflopen. Ik zou het zo nooit gedaan hebben.’ En als je erover nadenkt, dan was er geen betere manier geweest om het op te lossen. Nee, de rijkdom van Zijn Genade is de rijkdom van Zijn Wijsheid.
Als u en ik geloven in de genade van God die ons gebracht wordt door de Geest der Wijsheid — en ik ben geneigd te aarzelen wanneer ik het zeg, want ik weet dat ik voor mijzelf spreek, maar ook voor u — dan behoren wij nooit te wanhopen over welke situatie ook. Hij weet hoe Hij de moeilijkheid moet oplossen. Hij weet hoe Hij ons uit dat dilemma moet halen. Hij weet hoe Hij de zaak moet oplossen. Wij weten het niet, en oog in oog met dit probleem roepen wij het uit want er is iets voor nodig dat zo diep gaat en zo groot is, dat het ons totaal te boven gaat. Zo gaat dat misschien in het ondermaanse, maar in de eeuwigheid zullen wij zeggen, “O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!” (Romeinen 11:33; HSV)
(3.) De Geest des Levens
De Geest van Genade is de Geest van Kracht, de Geest van Genade is de Geest der Wijsheid, en de Geest van Genade is ook de Geest des Levens. Misschien weet u dat Hij de Geest des Levens genoemd wordt — “de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus” (Romeinen 8:2) Door de Geest, zo wordt ons gezegd, is Jezus uit de dood opgewekt, door de eeuwige Geest—de Geest des Levens (Hebreeën 9:14).
Wij hoeven niet weer terug te gaan naar de eerste schepping om de analogie aan te tonen, d.w.z. de werking van de zwevende Geest en het gevolg van het leven in de schepping. In de schepping van de mens zit de andere soort leven. Dus is dat het gevolg van de tegenwoordigheid van de Geest in de nieuwe schepping. Maar ook hier is dat niet alleen een Christelijke waarheid, een Christelijke leerstelling, het geschenk van het eeuwige leven is niet iets wat wij krijgen wanneer wij Christen worden. Dit Opstandingsleven is een voortdurend van dag tot dag blijven in de kracht en de ervaring ervan. Je komt het tegen in alle tijden van je Christelijke leven en redding, ‘Wij zijn met Hem opgewekt opdat wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.’ Dat staat in de voltooide tijd. Wij zijn nu omringd door het goede dat dat gebracht heeft, opdat het leven waarmee Jezus de dood overwonnen heeft zich zou openbaren in ons sterfelijke vlees. Dat staat in de tegenwoordige tijd. En dit gaat door tot in de toekomst, de toekomst van de grote openbaring van het leven in haar uiteindelijke, volle en volmaakte voltooiing. Dit Opstandingsleven is niet slecht iets wat tevoorschijn komt wanneer wij gered worden. Het is een macht die nu voortdurend in ons werkt. Nu, u weet dit zo goed van het onderwijs dat u ontvangen heeft, maar dit is de Geest van Genade.
O, God zij gedankt voor de Macht van dit Goddelijke Leven, dat Zich zo voortdurend tegenover ons bewijst. En mij lijkt, en ik had dit eerder al moeten zeggen, maar mij lijkt dat dit leven steeds dieper moet gaan naarmate de tijd vordert, omdat wij steeds dieper de dood in geleid worden. Het lijkt wel of de ervaringen van steeds lager uit te komen steeds dieper en groter worden dan zij ooit geweest zijn, en daarom wordt de Kracht van Zijn Opstanding ook steeds groter. Dit stemt ons zeer hoopvol. Misschien zijn er onder u vandaag die het gevoel hebben dat zij de bodem bereikt hebben en misschien zegt u wel, ‘Nou, dit is het einde.’ Maar vergeet niet dat de Opstanding een realiteit is. Het is geen theorie. Het is niet maar een leerstelling. Het is een ervaring; en die ervaring gaat steeds verder. En, beste vrienden, de grote openbaring in het Woord van God is dat het op het einde omhoog gaat en niet omlaag.
Wij weten hoe het afloopt, wij hebben een verheven leven. Wij gaan van tijd tot tijd misschien omlaag, maar wij zullen net zo vaak opstijgen als wij afgedaald zijn. Maar voor Gods volk is de uiteindelijke bestemming omhoog. Ofschoon dit leven zo is, moet het toch zijn eigen Bron van Leven zoeken. Nu, waar het begonnen is, daar eindigt het ook. Het is begonnen in God, en het zal in God eindigen. Dit is de Geest van Genade, en de Geest des Levens.
Ik weet, beste vrienden, dat ik tot nu toe alleen maar bekende dingen heb gezegd. Maar soms verliezen de dingen die wij al weten, omdat wij er zo meer vertrouwd zijn, hun kracht en dan is het goed eraan herinnerd te worden.
Nu heb ik deze drie aspecten van genade genoemd als de drie grote en belangrijke rijkdommen van genade en ik heb geschilderd hoe rijk zij zijn. Wat ik nu als volgende te zeggen heb, als de Heer het wil, zou heel wat meer tijd in beslag nemen dan ons vanavond nog rest, want dat brengt ons echt in de diepte.
Dus wil ik het nu hierbij laten en er later op terugkomen, maar u heeft voorlopig genoeg aan het wat ik vanavond gezegd heb, of aan wat, naar ik vertrouw, de Heer gezegd heeft. Ga naar huis en laat uw hart en ook uw denken met deze dingen bezig zijn; omdat wij echt veel kunnen mislopen, als wij alleen maar horen en weggaan en niets doen met wat wij gehoord hebben. Het zijn allemaal nuttige dingen voor ons. Maar de echte waarde ligt erin als wij na vanavond deze dingen kort herhalen en nu heel kort naar de Heer gaan en zeggen:
‘O, Heer, als het waar is wat er gezegd is, als dit de waarheid is, dan zie ik op U om dit in mij waar te maken. De Geest van Kracht, en de Geest der Wijsheid en de Geest des Levens: U heeft gezegd dat dit kenmerken zijn van Uw Genade, die ons geschonken wordt door de Persoon van de Heilige Geest. Dit is het onderwijs van het Woord van God. Het moet niet slechts op papier in het Boek blijven staan. Het moet in mijn eigen leven realiteit worden. Heer, ik ben van U afhankelijk om het waar te maken, om dit te verzilveren, en dus, meer dan ooit, maak het waar in mij.’
Hoofdstuk 3 - Overeenkomstig de Rijkdom van Zijn Genade: Verlossing en Wijsheid
“In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, … overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade,” (Efeziërs 1:7)
Wij gaan kijken naar een ander aspect van de rijkdommen van Christus in verband met ‘onze verlossing overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade’. Deze kwestie van de verlossing is omvangrijk, en wij zouden er een paar uur bij kunnen stilstaan, omdat zij net als de uitverkiezing verkeerd begrepen en in zekere zin verdraaid is. Er is heel wat verwarring ontstaan over dit onschatbare wonder van onze verlossing en over wat dat woord betekent. De verwarring ontstaat wanneer de verlossing wordt voorgesteld als het bevrijden van een slaaf uit de slavernij en het losgeld daarvoor betalen. Nu, er zit misschien een element van waarheid in die uitleg, maar het wordt pas verwarrend en problematisch als je vraagt, ‘Aan wie wordt dat geld uitbetaald? Moet God aan de duivel iets betalen om iets terug te krijgen, dat hij gestolen heeft? Is God de duivel iets schuldig? Moet God de slavenmarkt van de duivel op gaan en een prijs betalen om iets los te kopen wat satan heeft buitgemaakt?’ Ziet u, het is onhoudbaar en ondenkbaar het ooit zelfs maar te overwegen dat God is overgeleverd aan satan, en dat satan het recht heeft te zeggen, ‘Als je mij genoeg betaalt, dan zal ik je in ruil daarvoor geven wat ik bezit.’ Daar kunnen wij nooit in meegaan. Dus moeten wij onze opvattingen over deze zaak van de verlossing herzien. Misschien zit er een element van waarheid in. Wij kunnen het er een tijdje mee doen, zoals waarschijnlijk zal blijken, maar het is niet de hele waarheid, en als deze zaak van de verlossing ons niet helder voor ogen staat, dan zal er mogelijk verwarring ontstaan.
Dus wil ik proberen deze zaak op te helderen, want het is belangrijk dat wij een juist begrip hebben. Wij verheugen ons over de verlossing en wij zingen erover en wij kunnen het belang ervan nooit overdrijven, maar een juist begrip van hetgeen waarover wij spreken is waardevol, doordat wij de woorden en termen die wij zo vaak gebruiken, juist verstaan. Dus ga ik er van uit dat wat ik hierover zeg de zaak niet ingewikkelder maakt, maar juist ertoe zal bijdragen dat wij een grotere waardering voor de ware betekenis van de verlossing zullen krijgen.
“Heeft Ons Verlost … Voor God”
Laten wij bij het begin beginnen. Verlossing begint ermee dat wij ‘voor God’ bestemd zijn. Het is verlossing ‘voor God’. Het grote woord waar het boek Openbaring mee begint (Openbaring 1:5, 6), is “heeft ons verlost … voor God”. Dat betekent dat er iets van God is afgenomen wat Gods rechtmatig bezit was. En het gevolg daarvan is dat, als er iets van God is afgenomen, het evenwicht der dingen verstoord is. Daarom is het uit balans, het is niet compleet, want er ontbreekt iets wat van God is. En als dat het geval is, dan is het natuurlijk incompleet, uit evenwicht. Neem een gezin en in dat gezin zijn er twee zonen die die ene vader toebehoren, en er wordt één zoon uit weggehaald, dan is dat gezin niet meer in evenwicht. Er ontbreekt iets. Het bezit van de vader is verdeeld en incompleet, en er ontstaat een ongelijke toestand. Als een herder honderd schapen heeft, en dat is zijn hele bezit, meer heeft hij niet — zijn volheid — en één schaap verdwaald, dan is het evenwicht verstoord en is het incompleet, en zijn bezit is aangetast en verstoord. Het gevolg is dat de verhoudingen dan scheef liggen. Als een vrouw een halsketting heeft waar tien zilverstukken aan hangen, en een van die stukken raakt zoek, dan is het evenwicht verstoord en heeft zij niet meer haar volle bezit. Daarom zijn de dingen ongelijk en uit balans.
Maar, als die verloren geraakte dingen, of het nu om een zoon of een schaap of een zilverstuk gaat, teruggebracht worden, dan wordt alles voor de eigenaar weer in evenwicht hersteld, en dat is wat ‘verlossing voor God’ betekent. God bezit weer alles wat Zijn eigendom is, alles waar Hij recht op heeft, en de volheid is hersteld—”Verlossing … voor God”. Maar wat is dat nu wat verloren is geraakt? Natuurlijk hebben wij de gelijkenissen en de illustraties in de Schrift, en ook die spreken over een zoon, een schaap, een zilverstuk. Er worden nog vele andere beelden aangewend om de waarheid te illustreren, maar dat zijn niet meer dan hulpmiddelen om er zich een voorstelling van te maken. Maar wat is er nu verloren gegaan, dat door dat verlies het evenwicht verstoord heeft? Het is leven. Leven. En hier vinden wij het grote mysterie van de verlossing.
Dit is wat wij in de hele Bijbel tegenkomen, en dat kan ik natuurlijk niet in een half uur behandelen, maar overal in de Schrift komen wij deze verstoring van de levensbalans tegen. En God eist dat dat evenwicht hersteld wordt. Hij is de Auteur, de Bron, de Oorsprong van het Leven in Zijn Totaliteit. Leven is God. Hij is de enige rechtmatige Heer van het Leven. Leven is van God afkomstig, en dus is het Zijn eigendom. God bezit, als ik het zo stellen mag, zoveel Leven—wat een volle maat Leven, een volheid van Leven, een ultieme overvloed van Leven is—er zit zoveel Leven in en bij God, er bestaat niet minder of meer, maar gewoon zoveel in God, dat als er iets van dat Leven wordt afgepakt, dan verstoor je de levensbalans. Dan zijn de verhoudingen zoek. En verlossing is het herstellen van het evenwicht, door de volheid te herstellen. Nu, dat is uw hele Bijbel in een notendop.
Wij houden ons dezer dagen heel veel bezig, of misschien moet ik zeggen dat de regering, of zelfs het hele land, zich bezighoudt met die kwestie van de doodstraf. Iemand is vermoord en daarom moet een ander leven de situatie weer in evenwicht brengen en het recht zetten, het weer goedmaken, de levensbalans moet hersteld worden. Dat is de kern van de doodstraf zoals uiteengezet in de Wet van Mozes — of nog vóór de Wet van Mozes van kracht werd — in de wet van het eerste verbond, ‘Indien iemand het bloed van een mens vergiet, diens bloed zal vergoten worden’. De wet van de doodstraf. Waarom toch, alleen maar om wraak te oefenen? Alleen omwille van het oordeel? Uit haat? U doet mij dit aan, dan doe ik u hetzelfde aan? Is dat alles? Nee, er wordt hier een diep principe geïllustreerd. Er zijn zoveel levens genomen doordat die ene man gedood is. En God zegt, ‘Dat moet rechtgezet, dat moet vereffend worden, het evenwicht moet hersteld worden.’ En dan is er de wet op de vrijsteden voor de onopzettelijke doodslager. Heel interessant, die kwestie van de doodslager en de toevluchtsoorden waarin wordt voorzien. De onopzettelijke doder heeft iemand gedood en de bloedwreker zit hem op de hielen om het te vereffenen door diens leven te nemen. Het wordt gedaan om het recht te zetten, om quitte te komen staan, om het aan te zuiveren. Dat is natuurlijk negatief, tenminste in het Oude Testament. Maar wij zijn nog niet klaar. Ik denk dat u kunt zien dat het principe heel duidelijk is. Het is alleen maar een kwestie van de balans herstellen.
Zo is dat in heel het Oude Testament en het is allemaal een prachtige illustratie van een grote Goddelijke waarheid. Waar het om gaat is, dat er een leven gedood is dat van God is, want Hij is de Oorsprong van het Leven; het is afgepakt, en God eist dat het teruggebracht wordt, want Hij is een rechtvaardige God.
Gelijkheid of billijkheid of gerechtigheid, wat een volmaakte balans der dingen betekent, is van God. En in Gods universum moeten dingen vereffend zijn. De dingen mogen zich niet buiten de correcte orde of buiten de juiste verhoudingen bevinden, of buitenmaats zijn, maar alleen perfect gelijk. Wanneer wij het doel van de verlossing bereiken, dan zal alles gelijkmatig zijn, want dan is alles rechtgezet. Er zal niets meer uit balans zijn, er zal geen wanverhouding meer zijn, maar alles zal recht zijn, en de gerechtigheid zal de aarde bedekken zoals het water de zee bedekt. En niemand zal nog een reden hebben om met God overhoop te liggen. Dan is alles precies goed.
En dat is waar het om gaat, ziet u, bij deze kwestie van de verlossing. Het is een kwestie van leven. In Gods orde, in Gods heelal, in Gods systeem der dingen is er een principe, een grote gelijkmaker. U kunt nooit gemeenschap met God hebben en in een detail onrechtvaardig zijn. Dan is uw gemeenschap met God, uw eenheid met Hem, verstoord, uit balans. Het is als wanneer er in uw lichaam een arm of been uit de kom is, als er een onrechtvaardigheid in uw leven is, hetzij in zakelijke transacties, hetzij in relaties. Dat is ongerechtigheid. Oké, de balans is verstoord en God zal eisen dat het rechtgezet, gladgestreken wordt. Rechtvaardigheid is een geweldige zaak bij God, omdat dat betekent dat bij God dingen in balans zijn, volmaakt in balans. En het brandpunt van dit alles is, zoals wij gezegd hebben, leven. Nu zegt het Oude Testament ons dat het bloed het leven is. U en ik kunnen deze zaak absoluut nooit rechtzetten. De mens kan hierin nooit met God in het reine komen. De mens kan God nooit teruggeven wat van Hem gestolen is. Daarom nam Zijn Eigen Zoon een gestalte van vlees en bloed aan en Christus’ Oneindige Bloed verzoende de zaak. U en ik hebben nog nooit de diepte van het wonder van het Bloed van Jezus Christus gepeild, wat een ander woord voor Zijn Leven is. Zijn Oneindige Bloed wordt aan God gegeven om de balans te herstellen, om goed te maken wat er verloren is gegaan en dat door meedogenloze handen van de binnengedrongen moordenaar aan God ontrukt is. Hij herstelt alle dingen bij God door Zijn Eigen daartoe bestemde Oneindige Bloed, omdat het enerzijds moet voldoen aan de eisen van een oneindige God, en aan die van alle mensen anderzijds. Ja, het is voldoende, er is door Jezus Christus leven uitgegoten, om God tevreden te stellen, om te zorgen dat God alles krijgt waar Hij recht op heeft. Gods Zoon heeft Zijn Leven uitgegoten om tegemoet te komen aan wat God eist van alle mensen, van Wie dit Leven is afgenomen. De betaling wordt niet gedaan aan satan, maar aan God. Het is verlossing door Zijn Bloed voor God.
Daaruit volgt: de mens is door deze vreselijke gebeurtenis in slavernij. Hij neemt een positie van zwakheid in, van gebrek, hulpeloosheid, en daardoor is zijn toestand van slavernij uitzichtloos.
Nu kunt u natuurlijk uw illustratie uit het Oude Testament nemen: Egypte wordt altijd het slavenhuis genoemd. Zij waren er slaven, en dat woord beschrijft hun toestand daar. En hoe werden zij uit die slavernij verlost? O, wij zeggen dat het door het bloed van het lam was. Dat klopt, maar er was een tweevoudige werking. Enerzijds was het geheel afhankelijk van de houding van het hart, de houding van geloof. En anderzijds, als het ongeloof en de opstandigheid van het hart voortbestonden, zoals in het geval van Farao en de Egyptenaren, dan getuigde het bloed tegen hen; het werd hun ondergang. Maar Israël was evenzeer in slavernij aan de zonde en de wereld als Egypte zelf. Evenveel, er was geen verschil. Maar er kwam een verschil door hun houding ten aanzien van het bloed. Als er een Israëliet was geweest die door ongeloof en rebellie geweigerd had om dat vergoten bloed te nemen en het op de deurposten en bovendorpel te sprenkelen om zo een cirkel van bloed te maken, dan was het hem vergaan als de Egyptenaren. Hij was in slavernij en in de dood en onder het oordeel gebleven. Maar wij moeten inzien dat zij het niet begrepen, zij wisten niet waar wij het nu over hebben. Maar zij hadden het eenvoudige voorschrift, een simpel bevel dat zij dat bloed van het lam zonder vlek of rimpel moesten nemen en het op de deurposten moesten sprenkelen. Daarom ontstond er door die eenvoudige opdracht de noodzaak voor gehoorzaamheid des geloofs, waardoor dat bloed voldeed aan Gods eisen.
God kende het geheim, het mysterie van dat bloed. God Die de Tijdloze is, de Eeuwige God, kwam honderden, nee duizenden, jaren geleden niet in actie op grond van dat symbolische lam. Nee, Hij kwam daar toen in actie op grond van Zijn Eigen Zoon op Golgotha, het Paaslam (1 Korintiërs 5:7b); en Hij wist wat het betekende, terwijl Israël geen begrip ervan had. Maar God wist het, en Hij stelde Zijn eenvoudige eis, die diep verbonden was met dit diepe, bodemloze mysterie van het leven, dat God recht heeft op leven. God moet hebben wat Zijn Eigen Leven is, en zo beantwoordt het lam met zijn vergoten bloed symbolisch aan Gods eis en dat levensbloed dat uitgegoten is, is voor God. U weet nog wel dat door het hele Oudtestamentische ritueel in Israël heen, het bloed God toebehoort; het is heilig voor God. Het is van God, het vertegenwoordigt het leven dat God toebehoort, en als dat gegeven wordt, dan krijgt God Zijn recht, Zijn deel, wat van Hem is.
En dan komen bij Efeziërs hoofdstuk 1, vers 7, waar staat, “En in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen ...”. “… en Gij”, schrijft Johannes, “hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed” (Openbaring 5:9). U kunt het woord veranderen als u dat wilt, ‘Wij hebben verlossing door Zijn uitgegoten Leven, verlost voor God door Zijn uitgegoten Leven,’ dat is wat het betekent. Door de oneindige waarde van Zijn Bloed, de oneindige waarde van hetgeen Hij aan Zijn Kruis aan God gegeven heeft, heeft de Here Jezus God volmaakt tevreden gesteld in deze zaak van Diens vereiste, in wat Hij vroeg. En misschien klinkt de verklaring op het eerste gezicht nogal gecompliceerd en moeilijk — nou ja, dat spreekt vanzelf — het is de onnaspeurlijke rijkdom, o, de diepte van de rijkdom die ons begrip te boven gaat, maar uiteindelijk is het qua ervaring heel eenvoudig.
Weet u, beste vrienden, als u en ik aan onze Christelijke wandel beginnen en de deugd van het Bloed van Jezus Christus in het geloof aannemen, dan begrijpen wij dat niet, wij vatten de betekenis niet, maar in eenvoudig geloof zien wij dat het door het Bloed van Jezus Christus is dat wij gered zijn, en door dat eenvoudige maar echte geloof van het hart in de doelmatigheid en de deugd van het Bloed van Jezus Christus, nemen wij het en geven wij onszelf op grond daarvan aan God. Waarvan zijn wij ons dan het eerste bewust? Alles wat ontwricht was, is in orde, is rechtgezet, de onbalans is verholpen, en wij noemen dat vrede met God. Dit is hetzelfde maar dan met andere woorden gezegd, God heeft wat Hij voor Zijn Eigen voldoening eist, en als God tevreden is, dan zijn u en ik dat zeker. Als datgene in ons is wat Hem bevredigt, dan zal de Geest daarvan getuigenis afleggen.
En ik zeg het voor de zoveelste keer, wij begrijpen het niet, wij vatten dit niet, er ligt hier een gigantische diepte in, een diepte waarvoor wij de eeuwigheid nodig zullen hebben om die te vatten, maar toch ligt er een simpel begin in dit feit: alles was vervormd, verstoord, uit balans, er ontbrak iets essentieels, dat onontbeerlijk was voor onze vrede, al die dingen, en nu hebben wij vrede met God, de balans is hersteld, God is tevreden, in ons hart voelen wij, al kunnen wij het niet verklaren, wij voelen dat er op een of andere manier een grote aanpassing is geschied. De dingen zijn nu rechtgetrokken, zij zijn niet meer krom. Hoe je het ook formuleert, je bent je ervan bewust, of niet?
En datgene wat in dat eerste gevoel over onze redding waarheid is, zal de rest van ons Christelijk leven een wet blijven. Als er enige zaak is waarin Gods rechten weerhouden worden, als Hij niet krijgt wat Hem toekomt, in die mate zullen wij de volheid van Zijn rust en Zijn vrede missen. Dan heerst er een toestand die uit balans is, de balans is niet in rust. Herkent u die onrust in de balans der dingen in uw hart? Er is iets in uw hart dat niet stabiel is? Iets wat onzeker is, dat twijfelt, dat hier nog geen zekerheid over heeft? Maar onmiddellijk wanneer u en ik dit met God opgehelderd hebben, misschien is het maar één ding, maar zet het recht en God krijgt wat Hij eist, en de vrede wordt hersteld. Is dat niet iets heerlijks in het leven van een Christen? Het is heel eenvoudig maar het is de verklaring. O, waarom heb ik het zo lang teruggehouden? Waarom heb ik het niet eerder rechtgezet? Ik heb alles voor mijzelf verbruid, omdat de Heer niet kreeg waar Hij recht op had.
Nu is het zo dat wij verlossing nodig hebben aan het begin, tijdens en aan het eind van ons leven. Alle drie zijn nodig. U kunt het woord ‘verlossing’ vervangen door ‘redding’ als u dat wilt, maar dat verandert aan de zaak niets. Wij zijn gered, wij worden gered en wij zullen gered worden; dat zijn de drie aspecten van de behoudenis. Het eerste is wat Hij volmaakt en volledig voor ons gedaan heeft en dat wij hebben aangenomen. Het tweede aspect van het proces van verlossing of behoudenis is dat God steeds meer van Zijn eisen in ons leven gestalte ziet krijgen, en naarmate Hij dat krijgt, krijgen wij steeds meer de balans, het stabiele leven van rust en vertrouwen. Maar Gode zij dank, naarmate wij het einde van onze dagen bereiken — onze redding zal doorgaan tot aan onze laatste snik op aarde — is er die uiteindelijke, volmaakte redding wanneer wij met die schare, die rond het Lam op de Troon vergaderd is, zullen zingen, “heeft ons verlost … voor God door Zijn Bloed”. Dat is het laatste aspect en de afsluitende fase van de verlossing. En het zit allemaal in de Oneindige waarde van het Bloed van Jezus. Ziet u hoe groot dit is? De apostel deed er goed aan dit in de rijkdom van Zijn genade te betrekken, de onnaspeurlijke rijkdom van Zijn genade, ‘de diepte van de rijkdom van Zijn Genade’, waardoor God datgene krijgt wat wij Hem nooit hadden kunnen geven, en Hij beantwoordde aan Gods rechtvaardige eisen, waar wij nooit aan konden voldoen. Al die woorden hebben met elkaar te maken. “Die voor ons is geworden wijsheid van God en gerechtigheid, heiliging en verlossing,” (1 Korintiërs 1:30) Gerechtigheid: de Gerechtigheid die van God is door het geloof in Jezus Christus. Zo heeft God er in Zijn Zoon allemaal in voorzien.
Het Hart van Wijsheid en de Uitverkiezing
Nu wil ik alleen één woord toevoegen wat betreft het volgende in deze groep, deze groep van vijf punten van de rijkdom van Zijn genade—Uitverkiezing, Aanneming, Verlossing, Wijsheid en Vervulling—daar heb ik maar vijf minuten of zo voor nodig, want het is zo nauw verbonden met wat wij al gezegd hebben. Uitverkiezing, Aanneming en Verlossing. Het woord dat ik eraan wil toevoegen, staat in Efeziërs 1, vers 8, “die Hij ons overvloedig geschonken heeft, in alle wijsheid en bedachtzaamheid, …”. O geliefden, een van de rijkdommen van Zijn genade hier is deze ‘wijsheid’, die Hij ons overvloedig geschonken heeft. Wat betreft deze veelzijdige en volle maat van wijsheid, die Hij ons overvloedig geschonken heeft, is Christus voor ons van God gemaakt tot ‘wijsheid’. Ik ga maar één ding zeggen in verband met wat al voorafgegaan is, en ook met het oog op wat er in de rest van dit hoofdstuk nog komt. Wat is de betekenis van ‘wijsheid’ hier? Nou, wij zullen het zo stellen, als de apostel deze vijf dingen heeft geclassificeerd, deze vijf ondoorgrondelijke dingen, dan gaat hij op zijn knieën. Dat was iets buitengewoons, want een Jood ging maar heel zelden op zijn knieën om te bidden, hij stond altijd tijdens zijn gebed, als hij in de synagoge was, stond hij altijd op zijn voeten als hij bad. In Markus 11:25 kunnen wij hierover lezen, “En wanneer u staat te bidden …”. De Jood stond tijdens zijn gebed altijd en hief heilige handen op. Slechts heel af en toe tref je hem op zijn knieën aan. Daniël echter knielde (Daniël 10:9). En hier in Efeziërs 3:14 zegt Paulus, “… buig ik mijn knieën voor de Vader …”. “Buig.” Hoezo? Waarom deze ongebruikelijke houding? Er staat iets ongewoons op het spel, dit is ongebruikelijk. Er is een buitengewone aanleiding voor. U zult toegeven dat dat ook zo was bij Daniël, u weet nog wel dat er iets enorm belangrijks bij betrokken was.
En nu de apostel zegt ‘Ik buig mijn knieën’, heeft dat te maken met iets geweldig groots. En wat vraagt hij, waar bidt hij om? Hij heeft al die dingen gezegd over de rijkdom van Zijn Genade, en hij weet hoe onbevattelijk het is: “Om deze reden buig ik mijn knieën voor de Vader van onze Heere Jezus Christus, …, opdat Hij u geeft, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de innerlijke mens, …” Hier heeft u de kern van de wijsheid. Wat is de kern van de wijsheid? Het is de gave en het vermogen rechtstreeks in de kern der dingen naar binnen te kijken, het vermogen om het hart der dingen te zien. Dat is de geest van wijsheid en openbaring.
Nu schrijft Paulus in deze brief aan de Efeziërs over het mysterie dat eeuwen- en generaties lang verborgen is geweest, in de eeuwige tijden verhuld in Christus, maar nu uit het verborgene naar buiten gebracht en meegedeeld is. Paulus probeert dit uit te leggen, hij probeert erover te spreken. En de volgende dingen maken deel uit van het mysterie: ‘voorbestemming, voorverkiezing, verlossing …’. Iemand van de aanwezigen die eraan twijfelt of dit mysteries zijn? En mensen hebben zich honderden jaren in bochten gewrongen om deze woorden uit te leggen, ‘voorbestemming, voorverkiezing’, en zij hebben hun pogingen nog niet opgegeven. Paulus weet hoe diep deze rijkdommen van Zijn genade reiken, hoe geweldig het is wat ons in Christus gebracht wordt en hij valt voor dit alles op zijn knieën en zegt, “… [ik] buig mijn knieën voor de Vader, … opdat de Vader van de heerlijkheid u de Geest van wijsheid en van openbaring geeft …” (Efeziërs 3:14, 1:17; HSV). Wijsheid en openbaring, d.w.z. het vermogen de kern der dingen te zien, en het enige wat ik daaraan kan toevoegen is dat de Heilige Geest gekomen is en met ons is om ons de kern van deze dingen te openbaren.
Misschien hebben Christenen vandaag de dag er nog het meeste nood aan te zien wat de betekenis is van de dingen die zij geloven, te zien wat de ware betekenis van het Christendom is, de betekenis te zien van al deze dingen waar ons Christelijk geloof uit bestaat. Het zijn diepten waar wij niet bij kunnen, het zijn onmetelijk grote dingen. Deze dingen zijn onpeilbaar, en wij hebben het vermogen nodig, een door God gegeven vermogen, om tot in het hart van deze dingen te kunnen zien. Maar God dank is dat mogelijk. Gode zij dank dat de Heilige Geest nu juist dáárvoor gegeven is. En wat ik u zeg, lieve vrienden, is dit: ‘Dat u en ik deze zelfde Geest mogen hebben en dit werk van de Geest om ons hart te openen, de ogen van ons hart om ons deze wijsheid te geven om in het hart van de dingen van Christus te kijken.’ En het is al zo heerlijk als je er een beetje van kunt zien. Om te kunnen zeggen, ‘Tjonge, dat heb ik nog nooit gezien, dat is licht, dat is nog eens verlichting, dat is de waarheid, dat heeft gevolgen, het gaat niet om het verstandelijke genoegen of geboeid zijn, het doet iets met ons, het plaatst ons in een positie waar wij dit niet zomaar kunnen vergeten, het is een deel van ons geworden, nooit zullen wij nog beweren dat wij er zonder kunnen.’
Wij zullen nooit zeggen, ‘Nou, dat is wel aardig, dat is heel fijn, maar laten wij nu terugkeren naar de eenvoudige dingen, de dingen die gemakkelijk te begrijpen zijn.’ Als je eenmaal in de kern van de dingen bent doorgedrongen, kun je dat niet meer zeggen, dat kun je niet weggooien, daar neem je niet zomaar afscheid van; als je dat doet, richt je onherstelbare schade aan aan je eigen geestelijk leven. ‘Ik en deze waarheid, dit licht, zijn één, het is niet iets wat ik heb, ik ben het zelf geworden, mijn eigen ik, mijn leven, ik kan er geen afscheid van nemen, ik heb het gezien, want God heeft het mij bekendgemaakt. Het heeft geen zin te proberen het allemaal uit te leggen, dat lukt gewoon niet, maar dat is het nu, het is deel van mij geworden.’ En dat is wijsheid, met geopende ogen regelrecht in het hart der dingen kijken, van binnen weten, innerlijk kennen, de betekenis van de dingen die wij gehoord hebben, waar wij over gelezen hebben en, misschien, geloofd hebben.
Maar, lieve vrienden, zoals u volgens mij wel kunt zien aan wat ik vanmiddag gezegd heb, is er een diepte, een volheid in dat woord ‘verlossing’. Een woord dat wij nauwelijks met enige diepgang hebben kunnen behandelen. En al het andere wat behoort tot onze redding, hoort thuis in dezelfde categorie, het moet afgemeten worden aan Gods Eigen grootheid. En wij zullen er de eeuwigheid voor nodig hebben om het te verstaan. Maar het is ons gegeven er hier al van af te weten, en steeds beter de diepte van de wijsheid van Zijn genade te leren kennen!
Hoofdstuk 4 - De Uitnemende Rijkdom van Zijn Genade: Uitverkiezing en Aanneming
Ik zal de passages die in deze overdenking behandeld worden eerst nog eens lezen, en wel hoofdstuk 11, vers 33 van de Brief aan de Romeinen,
“O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!”
En dan de Brief aan de Efeziërs, hoofdstuk 3, vers 8,
“Mij, de allerminste van alle heiligen, is deze genade gegeven, om … de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen, …”
Aangezien wij nog niet alles gezegd hebben wat er te zeggen valt, in dit eerste verband van de rijkdommen, d.w.z. ‘De Rijkdommen van Zijn genade’, zullen wij nu eerst nog naar een paar andere passages kijken. De Brief aan de Efeziërs, hoofdstuk 1, vers 17, “opdat de God van onze Heere Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid, u de Geest van wijsheid en van openbaring geeft in het kennen van Hem, …”. Die tekst staat na wat wij gelezen hebben in vers 7 van hetzelfde hoofdstuk, “In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de overtredingen, overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade, …”. Dan vinden wij aan het eind van hoofdstuk 3 het gebed van de apostel om een geest van wijsheid en openbaring, een gebed dat te maken heeft met het begrip van de rijkdom van Zijn genade, en het staat in vers 14 tot en met 21,
“Om deze reden buig ik mijn knieën voor de Vader van onze Heere Jezus Christus, naar Wie elk geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt, opdat Hij u geeft, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de innerlijke mens, opdat Christus door het geloof in uw harten woont en u in de liefde geworteld en gefundeerd bent, opdat u ten volle zou kunnen begrijpen, met alle heiligen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is, en u de liefde van Christus zou kennen, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld zou worden tot heel de volheid van God.
Hem nu Die bij machte is te doen ver boven alles wat wij bidden of denken, overeenkomstig de kracht die in ons werkzaam is, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot in alle eeuwigheid. Amen.”
Laten wij nu teruggaan naar hoofdstuk 2, en wel vers 7,
“opdat Hij in de komende eeuwen de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade zou bewijzen, door de goedertierenheid in Christus Jezus.”
Enkele van de dingen die te maken hebben met deze genade hebben wij al overwogen, d.w.z. dingen die er de rijkdom van uitmaken. Wij hebben de aard van de genade gezien. Wij hebben Gods werk van genade gezien, en wij hebben genade afgezet tegen onze eigen werken die wij doen om er iets mee te verdienen. En wij hebben gezien dat het grote initiatief van de Goddelijke Genade bestaat in het vrije handelen van de Heilige Geest, Die ons in die genade binnenleidt.
Laten wij, voordat wij verdergaan om nog dieper in deze bodemloze, onpeilbare oceaan van Goddelijke Genade te schouwen, onszelf eraan herinneren dat, zoals Genade het begin van alles voor ons en bij ons is, zo is Genade ook de voortdurende basis van alles tot aan het einde toe. Ziet u, wat waar is aan het begin, is waar gedurende het gehele leven van het kind van God. Het klinkt tegenstrijdig, maar is het niet, om te zeggen dat de Wet van Genade het hele leven van Gods volk regeert. Wat de Genade begint, zet de Genade voort en dat bekroont zij ook. Wij zullen de basis van de Genade nooit verlaten. En wij zullen ontdekken hoe wij, naarmate wij verdergaan, door de Genade gebonden zijn voor alles wat van God tot ons komt. Genade voor alles wat wij van God weten, en Genade voor alles wat wij kunnen zijn of doen; het zal altijd door Genade zijn, en anders niets. Wij zullen nooit van die plaats van Genade afkomen of ze kunnen verlaten en iets anders ervoor in de plaats nemen. Dat klinkt heel simpel, maar het is iets waar wij elke dag van ons leven mee geconfronteerd worden en langs heel de weg die wij afleggen, zullen wij door de Heilige Geest genoodzaakt worden dit te erkennen en accepteren en dit standpunt in te nemen: ‘Dit alles is een kwestie van de Genade van God; wij zullen hier nooit boven uit stijgen, verder zullen wij niet komen, tenzij door Zijn Genade.’
Dus wij bewegen ons gestaag voort, maar eigenlijk bewegen wij ons op heel praktische wijze naar die passage die wij net gelezen hebben, “opdat Hij in de komende eeuwen de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade zou bewijzen, door de goedertierenheid over ons ...”. O, wat is dit geweldig: dat de rijkdom van Zijn Genade over ons alles zal overtreffen, en dat zij in ons tentoongespreid zal worden!
Nu denk ik dat wij ons beginnen te realiseren dat dit een feit is. Ik denk dat wij er ons steeds meer van bewust worden dat er meer genade nodig is, en daarna nog meer. Als wij daar moeite mee hebben, laten wij dan deze stelling, die een climax vormt, uitspreken dat in de eeuwen die gaan komen, geldt dat Hij, “de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade zou bewijzen ... over ons”. Nu kunt u dat punt niet bereiken waar het zo groot is, zo volledig en volmaakt, zo vol en definitief, u kunt die sprong gewoon niet in één dag maken of met één ervaring. Nee, het hele leven van het volk van God is een pelgrimstocht van genade.
Een pelgrimstocht van Genade
Ik verwacht dat u weet dat Petrus’ brieven gegrond zijn op dit ene woord ‘Genade.’ En ik denk dat het goed is als wij hier even stoppen om dat op te merken, omdat genade een paar keer in zijn brieven genoemd wordt. Ik noem ze even als herinnering: 1 Petrus 1:2, 10, 13; 2:19, 20; 3:7; 4:10; 5:5, 10, 12. En in 2 Petrus 1:2; 3:18. Maar het is heel jammer dat de vertalers ons in de brieven van Petrus niet elke keer de juiste vertaling van dit woord ‘genade’ gegeven hebben. Maar u weet ook wel dat Petrus ons de gemeente voor ogen stelt als dat zij op pelgrimstocht is. Paulus stelt ons de gemeente voor ogen als dat zij is aangekomen in de hemelse gewesten en zich daar grotendeels bevindt, want hij bekijkt haar vanaf een hogere plek. Maar Petrus ziet haar op aarde en hij zegt, “Geliefden, ik roep u op als bijwoners en vreemdelingen … .” (1 Petrus 2:11) Wij zijn pelgrims, dat is Petrus’ standpunt. Voor hem is de gemeente op pelgrimstocht. En het grote woord van de pelgrimstocht, als het gaat om Gods volk, is het woord ‘Genade.’
Wat heeft Petrus veel te zeggen over genade. Toen ik zinspeelde op de ongelukkige vertaling van dit woord, zei ik, ‘Als u vervolging, tegenstand en een slechte behandeling met vreugde kunt aanvaarden, dan is dat (nvdv, en de Engelse vertalers gebruiken dan deze woorden:) God welgevallig’. Maar eigenlijk staat er ‘genade’ in het origineel (nvdv: in 1 Petrus 2:19, 20 wordt dit in minstens vier Nederlandse vertalingen inderdaad vertaald met ‘genade’). Voluit staat er in het Grieks, “Dit is genade bij God”. Tot de pelgrimstocht behoort: vervolging, tegenstand, verkeerd voorgesteld worden, en wat al meer. En als er íemand was die daarvan kon meespreken, dan Petrus wel. Als er iemand wist wat het woord ‘genade’ betekende, dan Petrus wel, die zijn Heer driemaal verloochend had, en dan nog op een manier dat hij het gevoel had dat het onvergeeflijk was. Als u ooit iets dergelijks op een heftige en boze manier gedaan had en beweerd had dat u Jezus Christus niet kende, nadat u drie jaar met Hem opgetrokken was en zeer nauw bij Hem betrokken was geweest, dan zou u ook aan zichzelf wanhopen. Geen wonder dat Petrus naar buiten ging en bitter weende. Geen wonder dat de Heer hem speciaal bij naam moest noemen toen Hij Zijn discipelen na Zijn Kruisdood terugriep, “Maar ga heen, zeg tegen Zijn discipelen, en Petrus, …” (Markus 16:7)—… en Petrus, en Hij noemde hem uitdrukkelijk.
Nou, dat is oude grond en die is ons zo vertrouwd, maar nu begrijpen wij dat Petrus’ grote woord genade was. Ja, genade is voor de pelgrimstocht. En waar Petrus het zo vaak over heeft in zijn eerste brief is ‘het lijden’, het lijden van de tegenwoordige tijd; en het is van voor tot achter genade, de hele reis vraagt om genade. Maar, en hier zullen wij nog op terugkomen, ‘Het is genade (die moet leiden) tot heerlijkheid.’
Nou, ik denk dat dat woord ‘Genade’ de moeite waard was om het ons in herinnering te brengen. Maar wat de genade aanvangt — en wij weten allemaal dat het door genade is dat wij beginnen, de genade van God die ons de genade binnenbracht — zal de genade ook vervolmaken; zij zal het werk helemaal tot het einde afmaken en tenslotte kronen. En ik weet heel zeker dat de hoeksteen aangebracht zal worden onder het geroep van de Genade, “de genade, die u gebracht wordt door de openbaring van Jezus Christus.” (Zacharia 4:7; 1 Petrus 1:13)
Als wij het dan hebben over de rijkdom der genade voor zover die zich bevindt binnen het gebied van het onvatbare, het onuitputtelijke, denk ik toch dat wij, ook al zullen wij die diepten nooit helemaal kunnen peilen, nog iets dieper kunnen gaan. Ik wil dat u dit eerste hoofdstuk van de Brief aan de Efeziërs opslaat. Ik wil er niet iets van maken wat het niet is — misschien is het wel toeval en misschien zit er geen verdere betekenis in — maar u weet dat het getal vijf in de Bijbel het getal voor de genade is. En hier in dit hoofdstuk vinden wij vijf van de overvloedige rijkdommen van Zijn genade. En als ik het woord ‘overvloedige’ gebruik, dan weet ik heel zeker dat u, als wij ernaar kijken, zult zeggen, ‘Dat gaat mijn verstand te boven. Dat kan ik niet vatten, dat is mij te groot.’ Maar toch, u weet dat u naar de grote bergen mag kijken, ook al kunnen wij ze niet omvatten of bedwingen, toch doet het ons soms goed ernaar te kijken. Maar God dank, dit zijn niet slechts objectieve dingen die ons hier voor ogen gehouden worden, wij zijn erdoor omringd, en dus zullen wij hier kijken naar deze vijf grote, en ik denk de grootste, ‘rijkdommen van Zijn genade.’
‘Uitverkiezing’: Om God Te Dienen Met Een Doel
Hoofdstuk 1, vers 4, “… omdat Hij ons vóór de grondlegging van de wereld in Hem uitverkoren heeft, opdat wij heilig en smetteloos voor Hem zouden zijn in de liefde.” Hij heeft ons in Hem uitgekozen vóór de grondlegging der wereld. Begrijpt u dat? Kunt u dat vatten? Dat is uitverkiezing. In het Woord wordt beslist verklaard: ‘Hij koos ons in Christus uit vóór de grondlegging der wereld’. Er werd een keuze gemaakt, die plaatsvond in die eeuwige raad van God, waar wij bij waren inbegrepen, als wij tenminste vandaag in Christus Jezus zijn. Wij zijn in Christus Jezus, omdat wij, voordat de eerste steen van de wereld gelegd werd, in Christus Jezus uitgekozen werden.
Ziet u, op de eerste plaats heeft u te maken met een Tijdloze God. Als het om tijd gaat, wat vierduizend jaar in het verschiet lag, was bij God al tegenwoordige tijd nog voordat de tijd begon, want Hij staat boven de tijd. Alles wat voor ons in de toekomst ligt, is voor Hem altijd tegenwoordig. En zo, Christus was er voor Hem toen en dus waren wij er ook toen, en God heeft gehandeld op eeuwig grond. Laten wij daarom naar deze zaak van de ‘uitverkiezing’ kijken. Ik ga een ander woord voor ‘uitverkiezing’ gebruiken, want ik hou niet van dat woord, hoewel het in bepaalde vormen wel in het Nieuwe Testament staat, en wel in 1 Petrus, hoofdstuk 1, vers 2, “… uitverkoren overeenkomstig de voorkennis van God de Vader, …”. Dat staat in Petrus, en de uitverkorenen worden daar genoemd als één lichaam, maar ik wil opnieuw zeggen dat ik niet houd van dat woord ‘uitverkiezing’, omdat dat woord bepaalde gedachten oproept. Dus wil ik een ander woord gebruiken en wel ‘selectie’. Het betekent hetzelfde. En als wij dat woord horen, dan helpt ons dat. De natie Israël werd uit alle natiën ‘geselecteerd’. Zij werden geselecteerd en gekozen. Als u wilt, ‘uitverkoren’. Maar God keek naar alle natiën van de wereld, en koos Israël uit. Wilde dat zeggen dat God alle andere natiën verwierp, omdat Hij dit ene volk uitkoos? Wilde het zeggen dat Hij hen uitkoos om gered te worden, en dat alle andere natiën verloren moesten gaan, omdat zij niet geselecteerd werden?
Ik wil nu dat wij onze aandacht even beperken tot deze ruimte en deze groep personen. Ik wil niet de plaats van God innemen, maar deze plaats als voorbeeld nemen en ik wil er iets doen. Ik wil dat er iets gedaan wordt en ik overzie deze groep en zeg, ‘Broeder, ik wil dat u naast mij komt staan voor dit karweitje. Ik kies u uit deze groep uit voor wat ik wil doen. Nu moet u geen overhaaste conclusies trekken, omdat ik u nu heb uitgekozen. Denk niet dat u belangrijker bent dan de anderen, dat u waardiger bent om uitgekozen te worden dan de anderen, want dat is niet waar.’
En tegen de anderen zeg ik, ‘Trek niet de conclusie dat, omdat u niet bent uitgekozen, u dus verworpen bent en geen deel hebt aan mijn plan. Concludeer niet dat u minder waard bent dan deze ene die ik wel heb uitgekozen. Dat is een foute conclusie.’
De Heer heeft de natie Israël geselecteerd en gezegd, ‘Ik heb jullie uitgekozen, niet omdat jullie beter zijn dan alle andere naties, niet omdat jullie waardiger zijn, maar ik heb soeverein gekozen en jullie geselecteerd uit de naties, omdat ik daar een doel mee heb. En Mijn doel is heel eenvoudig dat Ik jullie ten goede wil gebruiken voor alle andere naties. Al die andere natiën zullen zegen ontvangen doordat Ik jullie daarvoor gebruik, doordat Ik jullie geselecteerd heb.’
Laten wij de Bijbel openen. Wat was het verbond met Abraham, wie was de eerste van deze natie? “… in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden” (Genesis 12:3). Dat klinkt niet alsof alle andere naties verworpen werden en tot de verlorenen gerekend werden, alleen maar omdat zij niet tot de geselecteerden behoorden—in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.
In Jozef, vaders geliefde zoon, hebben wij hier een mooie illustratie van. “Israël had Jozef meer lief dan al zijn andere zonen, … Toen zijn broers zagen dat hun vader hem meer liefhad dan al zijn broers, haatten zij hem …” (Genesis 37:3-4). Jozef werd naar Egypte verkocht. En het was door Jozef dat Egypte gered werd van de hongerdood. Niet alleen zijn broers, maar de kinderen Israëls èn zijn vader werden gered, en bovendien kwam door Jozef ook de zegen van leven en redding tot de natie Egypte. Dus Jozef, een uitverkorene, een geselecteerde uit een natie, bracht de naties van de wereld echte zegen.
Welk woord u ook liever gebruikt, ‘verkiezing’, ‘uitgezocht’, of ‘selectie’, ze betekenen allemaal: ‘God dienen met een doel’. Het betekent niet dat u gered moest worden en dat van anderen bepaald was dat zij verloren zouden gaan. Ziet u wat voor draai aan dit woord gegeven is, en hoe verkeerd dat is?! Door hun hele geschiedenis heen geldt dat, wanneer Israël vergat waar zij voor geroepen waren, of wanneer zij hun roeping uit het oog verloren en die ten aanzien van de natiën niet vervulden, hun roeping tijdelijk opgeheven werd. Zij waren door de natiën omringd ten behoeve van die natiën, en wanneer zij zichzelf te exclusief maakten met uitsluiting van de anderen, en de natiën haatten en de Heidenen honden noemden en niet met ze om wilden gaan en zeiden dat zij het volk waren en zij de enigen waren, God het hier zo hartgrondig mee oneens was dat Hij hun roeping introk en Hij ze in ballingschap liet gaan.
En let goed op, beste vrienden, Israëls tweeduizend jaar geschiedenis sinds haar verwerping van de Zoon van God vindt haar oorzaak in het feit dat zij haar eigen roeping niet erkend heeft, dat zij namelijk door Jezus Christus tot zegen hadden kunnen zijn voor de hele wereld. Zij hadden een muur rond zich opgetrokken en gezegd, ‘Alles draait om ons, God is alleen in ons geïnteresseerd, de andere volken zijn gedoemd.’ Dit was het tegenovergestelde van hun roeping, “In uw nageslacht” — en dat Nageslacht, zegt Paulus in Galaten 3:16, is Christus — ”zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.” En toen zij in plaats van een zegen eigenlijk een vloek werden onder de natiën, zei God, ‘Het is genoeg geweest, jullie hebben jullie opdracht verzaakt, jullie eigen roeping, jullie uitverkiezing. Jullie hebben hem geannuleerd.’ Dus brengt Israël nu al tweeduizend jaar met veel geween, geklaag en tandengeknars in de buitenste duisternis door. Zo is het toch, of niet?! Waarom? Omdat in de Zoon van God hun roeping voor de hele wereld verankerd lag, en toen zij Hem verwierpen, verwierpen zij hun eigen roeping. Dat is het verleden. En dat is de betekenis van ‘uitverkiezing’ of ‘selectie’, niet: gered worden tegenover verloren gaan, maar een keuze met een doel, namelijk het zegenen van alle anderen, de redding van alle anderen die gered moesten worden.
Nu komen wij bij Efeziërs 1:4, waar staat dat “… Hij ons vóór de grondlegging van de wereld in Hem uitverkoren heeft, …” Uitverkoren. Waarvoor? Om tot zegen te zijn! Het vat en instrument van God moet een zegen zijn voor de hele wereld. In zijn brief aan de Galaten spreekt Paulus over de Gemeente als “… het Jeruzalem dat boven is, … en dat is de moeder van ons allen.” (Galaten 4:26). In zijn visioen ziet Johannes “… de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, neerdalen van God uit de hemel, … ” (Openbaring 21:2). Paulus heeft het daar gezien, het nieuwe Jeruzalem, onze moeder. Johannes ziet de komst van het nieuwe Jeruzalem, onze moeder, van boven, en hij vervolgt met te zeggen, “… de naties … zullen in haar licht wandelen, …” (Openbaring 21:24). Dus behalve deze geselecteerde natie zijn er nog andere. En van deze geselecteerde natie zegt Petrus weer, “… u bent een uitverkoren geslacht …” (1 Petrus 2:9). Deze geselecteerde natie, de Gemeente, is geselecteerd om in de komende eeuwen een licht te zijn voor de natiën. “… de naties … zullen in haar licht wandelen, …”. Zoals ik het zie, is dit de ware leerstelling van de uitverkiezing.
Als u en ik nu in Christus, als deel van die natie, van dat Jeruzalem dat boven is, die heilige stad, als u en ik in Christus geroepen en uitgekozen zijn om dit lichaam te vormen, dat symbolisch als een stad voorgesteld wordt, om in de komende eeuwen het licht van de genade voor het oog van de verloste natiën te verspreiden, opdat zij de volle manifestatie van Gods genade, de overweldigende rijkdom van Zijn genade aan ons zullen zien, dan moeten u en ik een diep inzicht krijgen in de betekenis van de genade.
En lieve vrienden, nog terwijl ik deze dingen uitspreek, moet ik de hele tijd bijna naar adem snakken. Ik weet heel goed dat ik bezig ben mijzelf te betrekken in een echte beproeving, de grondslag van een heel diepe beproeving. En ik herhaal, omdat de roeping, die de rijkdom van Zijn genade — niet alleen aan engelen, maar ook in de komende eeuwen aan de verloste natiën — tentoon moet spreiden, zo hoog is, vanwege die roeping zullen u en ik de betekenis van de genade in een grotere diepte moeten leren kennen, wil die genade in haar volheid tentoon gesteld kunnen worden. Nou zeg, wat zullen u en ik een hoge mate van kennis opdoen van de noodzaak van genade, de grootheid van de genade. Het is alles genade. Kan dat geen verklaring zijn voor de vurige beproeving waar Petrus het over heeft, als het gaat om de genade? “Geliefden, laat de hitte van de verdrukking onder u, die tot uw beproeving dient, …” (1 Petrus 4:12). “Daarin verheugt u zich, ook al wordt u nu voor een korte tijd — als het nodig is — bedroefd door allerlei verzoekingen, …” (1 Petrus 1:6). Waarom? Nou, hij zegt er alleen dit van: “Laat ieder de anderen dienen met de genadegave zoals hij die ontvangen heeft, als goede beheerders van de veelsoortige genade van God” (1 Petrus 4:10). Geselecteerd, gekozen, uitverkoren — wat een genade! Genade om het te weten en om het ook te tonen.
Wat gaat deze genade diep! Als dit waar is, en niet slechts in onze verbeelding, of een visuele voorstelling van zaken, maar als wij tezamen met Johannes de natiën konden zien, de verloste natiën van de aarde die in het licht wandelen van wat God in ons gedaan heeft, en die hun zegeningen ontlenen aan dit vat, als wij dat alleen maar konden zien, dan zouden wij ons buigen en zeggen, ‘O, de diepte van de rijkdommen, de onnaspeurlijke rijkdommen,’ wat is de genade geweldig, “om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar (zijn) goedertierenheid over ons in Christus Jezus“ (Efeziërs 2:7).
“Om ons als zonen aan te nemen”
Nu heb ik heel wat tijd besteed aan slechts één van deze rijkdommen van genade, maar er is heel wat meer tijd nodig om dat ene terrein te verkennen. Misschien kom ik vanavond toe aan nog een aspect van de uitnemende rijkdommen van Zijn genade; en als wij niet verder geraken, dan deert dat niet. Maar laten wij toch maar aan de volgende beginnen en wel in Efeziërs 1, vers 5:
“… Hij [heeft] ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, … .”
“… ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus …”. Dat vraagt om een gedetailleerde bespreking, maar laten wij nu eerst even ingaan op die ene zinsnede, dit gedeelte van de hele tekst: “als zonen van Hem te worden aangenomen”.
Selectie? Aanneming? Wat betekent dat? In hoofdstuk 8 van zijn brief aan de Romeinen heeft Paulus hier meer over te zeggen, waar hij omschrijft wat zoonschap betekent. Hij zegt daar, “Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods” (vers 14). “Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe” (vers 9b). En hij legt uit dat het door de Geest is dat wij zonen van God worden. En dan zegt hij opnieuw, “… ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen …”. En één van de betekenissen van ‘aangenomen’ is zeker dat de aangenomene niet rechtens aanspraak kan maken op het zoonschap, maar van buiten naar binnen gebracht wordt.
Zoals u weet, is deze brief aan de Efeziërs bijna geheel, zo niet helemaal, geschreven aan mensen die van oorsprong heidenen waren geweest. De heidenen waren van buiten naar binnen gebracht, de Joden noemden hen buitenstaanders, maar deze adoptie gaat terug op een tijd toen Israël zelf nog geen volk was. Deze heidenen waren er, nadat zij waren voorbestemd, om van buiten naar binnen gebracht en tot zonen gemaakt te worden. Jullie zijn van nature geen zonen, en jullie zijn helemaal geen zonen of kinderen van God volgens een natuurlijke geboorte. Dit verwijst de hele theorie dat iedereen van nature een zoon, een kind van God is, naar het land der fabelen. Die hele theorie is gewoon niet waar.
De zonen Gods worden op een andere grond dan de natuurlijke binnen gebracht. Het zijn geen ‘geborenen’; het zijn ‘aangenomenen’, ‘geadopteerden’. De gemeente is een geadopteerd Lichaam. Wij behoren niet van nature tot de gemeente. Weet u, dit is al eeuwenlang een strijdpunt, zowel in de natuurlijke als in de religieuze wereld. In de natuurlijke, de wetenschappelijke wereld heeft er driehonderd jaar een polemiek gewoed over deze kwestie, de oorsprong van het leven.
Van de ene kant mengden zich hoogopgeleide intellectuele wetenschappers in deze strijd, die betoogden en probeerden te bewijzen dat het leven spontaan ontstaan is. Dat het er langs puur natuurlijke weg gekomen is, en dat het vanzelf ontstaan is. Zij schreven prachtige geleerde boeken over deze zaak en op conferenties betoogden zij vurig dat het leven er gewoon is, en dat het uit het niets ontstaan is. Maar de tegenstanders namen het volgende standpunt in, ‘Nee, helemaal niet. Leven kan alleen voortkomen uit leven. Het ontstaat niet uit het niets; het kan alleen voortgebracht worden door ander leven. En als het leven ontstaat, als het tot bestaan komt, dan kun je dat terugvoeren op een of ander levend organisme.’ Ziet u, de hele wetenschap van de micro-organismen, te klein om met het blote oog te zien, toont aan dat de lucht zelf, het stof in de lucht, is doortrokken van een of ander organisme, heel klein, te klein om met onze natuurlijke ogen waar te nemen, maar als je er in een reageerbuis proeven mee doet, zie je het. Dan ontdek je dat er een levend organisme in zit. Leven komt altijd voort uit leven. Het komt niet uit het niets, maar het wordt voortgebracht door ander leven. Uiteindelijk won de tweede groep geleerden.
Nu gaat een soortgelijke woordenstrijd of bewering al honderden jaren rond in de religieuze wereld. Het betreft een hele grote groep mensen, theologen die zeggen dat wij door natuurlijke geboorte zonen van God zijn. Het humanisme is hierop gebaseerd, dat de mens in wezen goed is, en je hoeft dat goede alleen maar te ontwikkelen, het duurt misschien wel een paar miljoen jaar, maar uiteindelijk worden het goden, de vergoddelijking van de mensheid zit de mens in de genen. Hoe die theorie na het experiment van twee wereldoorlogen nog steeds overeind blijft, begrijp ik niet. Als je weet wat mensen mensen kunnen aandoen, en nog steeds aandoen, hoe kun je dan spreken van een aangeboren zoonschap Gods, zonder tussenkomst of ingreep van buitenaf?
Nu, hier is de andere kant van de zaak. Je leest in de Bijbel, het Woord van God, en daar staat, ‘Alleen van Hem die leven heeft, kan er leven komen’. Leven, eeuwig leven, kan alleen komen van een Bron van Leven. Er moet, voordat je het hebt, ergens Leven, eeuwig leven, bestaan; daar moet het vandaan komen, het komt niet voort uit wat dood is. De eenvoudige roep van de engel op de morgen van de opstanding draagt een diepe betekenis in zich, “Waarom zoekt u de Levende bij de doden” (Lukas 24:5)? Dat is een tegenspraak, het is tegenstrijdig, het komt uit twee verschillende werelden; waar de dood is, is er geen leven. En het heeft geen zin leven te zoeken onder de doden. Je kunt alleen leven zoeken en vinden waar het Leven voortkomt uit een Levende Bron, het Eeuwige Leven, in Hem was het Leven.
Kijk daar nu eens naar, dat is nu zoonschap. O nee, wij zijn niet van nature zonen van God, maar slechts door adoptie. Zonen worden van buiten binnengebracht en ontvangen leven waar zij het niet hebben. Maar jullie hebben zo’n argument niet nodig, of wel? Maar misschien helpt het als wij erkennen dat wij, als het gaat om een relatie met God, uit het niets gehaald zijn en gekregen hebben wat ons tot kinderen Gods maakt — zoonschap dat wij niet hebben, wat wij niet kunnen hebben, tenzij dan door adoptie. Ik weet dat er nog andere betekenissen van het woord adoptie zijn, maar dit is de basisbetekenis: wij worden van buiten naar binnen gebracht en tot leden van een gezin gemaakt, waar wij van nature niet toe behoorden. Nee, slechts door de nieuwe geboorte zijn wij geadopteerd en binnengebracht. Wat is dit iets geweldigs, de genade van God. ‘Gij die eertijds veraf waart, zijt nu dichtbij gekomen, die eens geen kinderen waart, maar nu gemaakt tot kinderen.’ ‘Jullie waren geen zonen, maar nu zijn jullie zonen.’
Wat wordt er een verschrikkelijke uitzichtloze toestand uitgedrukt door de woorden ‘niet’ en ‘veraf’. Alleen God weet wat voor een diepe kloof er was tussen ons en Hem en Zijn familie. Die kloof is er van nature. Die moet overbrugd worden, en wij moeten over die kloof heen getild worden; en het is Gods genade die dat doet. En de brug is in Christus Jezus.
Onze adoptie is in Christus, zoals onze uitverkiezing in Christus is. Hij is de brug Die oversteekt en ons tot God brengt. Wat zijn Zijn oordelen ondoorgrondelijk, o de diepten van de rijkdommen, de rijkdommen van Zijn genade. Wij bevinden ons werkelijk in diepe wateren, wij kunnen ons alleen verwonderen en aanbidden. Als dit waar is, als dit is wat het Woord van God leert, en ik geloof dat het dat leert, als het zo is, wat zijn de wonderen en mysteriën en de rijkdommen van Zijn genade in Zijn goedertierenheid tegenover ons dan diep. ‘U die eens veraf waart, bent nu door Zijn vriendelijkheid dichtbij gekomen.’ Met andere woorden, wij zijn door Zijn genade dichtbij gebracht.
Hoofdstuk 5 - De Uitnemende Rijkdommen van Zijn genade: De Voltooiing
Wij hebben het gehad over de ‘onnaspeurlijke rijkdommen van Christus’ en de vijfvoudige presentatie ervan in het eerste hoofdstuk van de Brief aan de Efeziërs. Wij hebben gekeken naar hoe uitverkiezing leidt tot adoptie, adoptie tot verlossing, verlossing tot wijsheid en het vermogen om de kern ervan te begrijpen. Nu komen wij tot de vijfde van het lijstje. Wij bereiken tenslotte de voltooiing in vers 10 en 11:
“… om in de bedeling van de volheid van de tijden alles weer in Christus bijeen te brengen, zowel wat in de hemel als wat op de aarde is. In Hem zijn wij ook een erfdeel geworden, wij, die daartoe voorbestemd waren, …” (Efeziërs 1:10, 11).
“… om … alles weer in Christus bijeen te brengen …”. Dat is de voltooiing van de rijkdommen van Zijn genade, want genade is het eerste grote verband waarin dat woord ‘rijkdommen’ gebruikt wordt.
Het is handig als wij het grote standpunt van deze prachtige brief kennen. In zijn andere brieven, of toch in de meeste ervan, had de apostel geschreven over hoe het er in de gemeenten overal aan toeging. Alle problemen, de eisen die aan hem gesteld werden, de lopende zaken van het dagelijkse leven, drongen zich voortdurend aan hem op. Dus, omdat hij op alle plaatsen waar hij zich in de talloze plaatsen waar er gemeenten waren ontstaan onder Gods volk gemengd had, nauw contact had gehad met de heersende omstandigheden, had hij zich in de meeste van zijn brieven tot nu toe bezig gehouden met de tijden van verontrusting en noden en problemen en omstandigheden. Maar toen hij daarvan ontslagen was, en die fase van zijn leven en bediening afgesloten was, toen er een eind was gekomen aan zijn reizen en zijn prediking her en der en hij in Rome gevangen zat, betekende dat meer dan een opgeven van de verantwoordelijkheden van alledag; zijn geest was nu vrij om zijn vleugels uit te slaan om het alomvattende, de uitgestrektheden, te onderzoeken die de achtergrond vormden van de plaatselijke beslommeringen. Nu kon hij alles wat hij had binnengehouden de vrije loop gelaten, en de opstapeling van ervaring en kennis en openbaring spuien. Het was zo versnipperd doorgegeven, her en der en elders, maar nu kon hij alles wat hij wist over de Heer in zijn laatste brieven uiteenzetten, en vooral in deze brief aan de Efeziërs. En wanneer hij zijn pen zo de vrije loop kan laten, dan strekt zijn onderwerp zich uit van de eeuwigheid in het verleden tot de eeuwigheid in de toekomst.
Dus onmiddellijk duikt hij, bij het schrijven van deze brief aan de Efeziërs in het eerste hoofdstuk, al waren er geen hoofdstukken toen hij het schreef, het was één langgerekte woordenstroom, meteen aan het begin al in de verleden eeuwigheid. Hij zegt: ’In Hem zijn wij uitverkoren voor de grondlegging der wereld.’ Wij werden ‘voorbestemd, van te voren aangewezen, in Jezus Christus voor Hemzelf.’ Paulus bevindt zich in de eeuwigheid in het verleden, en voordat hij hierover zijn hart helemaal gelucht heeft, springt hij meteen over naar de ‘eeuw der eeuwen’. Ziet u, dat is zijn leuze in deze brief: van eeuwigheid tot eeuwigheid. Hij omsluit alles wat ligt tussen de twee eeuwigheden van wat hij het eeuwige noemt, het tijdloze voornemen van God in Christus.
Het is belangrijk en tegelijkertijd helpt het ons dat eeuwige standpunt te herkennen. Het helpt ons op deze manier dat u alles wat er in die andere brieven staat onder ogen moet zien, zoals ook Paulus moest doen, alle problemen van de Brief aan de Romeinen, waarvoor de apostel zich zo heeft moeten inspannen om de fundamentele problemen van het leven op te lossen, en de hele kwestie van de zonde en de dood en de rechtvaardiging, het is een geweldige brief. En de problemen in Korinte dan? Daar hadden ze vreselijke problemen, die hem licht hadden kunnen doen wanhopen en alles opgeven en zeggen:‘Het heeft geen zin, kijk nou eens, kijk eens wat deze mensen allemaal doen. Kijk eens naar deze belijdende christenen, wat heeft het ook allemaal voor zin?’ en hij gaat bijna in wanhoop ten onder.
En dan zijn er alle problemen bij de Galaten, en wat waren er problemen! In hoofdstuk 4, vers 11 en 12 zegt hij: ”Ik vrees voor u dat ik mij misschien tevergeefs voor u heb ingespannen. Wees zoals ik, want ook ik ben zoals u, broeders; ik smeek het u! U hebt mij in geen enkel opzicht onrecht aangedaan.” En dan weer in vers 19 en 20: ”… mijn lieve kinderen, van wie ik opnieuw in barensnood ben totdat Christus gestalte in u krijgt. Ik wilde echter wel dat ik nu bij u was en op een andere toon kon spreken, want ik ben in twijfel over u.”
Maar dan moet u op die dingen letten, omdat het feiten zijn, het zijn realiteiten en dan ook nog eens verschrikkelijke realiteiten. Zoals ik het zie, zijn zij erop berekend en ervoor ontworpen om u alle moed en alle hoop te ontnemen. Wij hoeven niet in gedachte terug te gaan naar die dagen, maar alleen te kijken naar de toestand der dingen onder christenen vandaag de dag in wat men de gemeente noemt, en wij zouden het gemakkelijk allemaal kunnen opgeven en zeggen: ‘Nou, wat heeft het allemaal voor zin, gezien hoe het er allemaal mee gesteld is?’ Je moet het onder ogen zien en de staat opmaken en weten hoe het werkelijk zit. Wij beelden het ons niet in. Nee, het is allemaal heel echt.
En wat gaan wij daar nu mee doen? Nou, wij gaan terugkijken naar de eeuwigheid in het verleden en zien hoe het bedoeld was, en naar de eeuwigheid in de toekomst en het zien zoals het straks allemaal werkelijkheid zal zijn. De eeuwige God krijgt—door alle wisselvalligheden en alle problemen en alle moeilijkheden heen—precies gedaan wat Hij Zich van eeuwigheid al had voorgenomen. Het gaat ervan komen. De voltooiing van alle dingen in Christus. O ja, het zal worden zoals God het Zich had voorgenomen voordat de tijd bestond.
Helpt dat u? Het zou ons wel moeten helpen. Maar hier wordt het positief verklaard, en wij hoeven niet lang te lezen eer wij komen bij de woorden: ”… om in de bedeling van de volheid van de tijden alles weer in Christus bijeen te brengen, zowel wat in de hemel als wat op de aarde is” (Efeziërs 1:10). Laten wij even stilstaan bij het woord ‘bedeling’, alleen maar om duidelijk te stellen wat ermee bedoeld wordt. In de marge staat ‘rentmeesterschap’, dus de stam van het woord spreekt over een ‘huiselijke orde’, ‘de orde in een huis, de orde, het geldende systeem’. Maar het woord groeit en wordt in meer betekenissen gebruikt en het krijgt een ruimere toepassing. Het krijgt de betekenis ‘een voltrekking, het doel daadwerkelijk bereiken’. Bedeling of rentmeesterschap betekent, ‘de uitvoering, het effect hebben van het doel van alles.’ In de volheid der tijden zal het gehele doel uitgevoerd en bereikt worden. En de apostel zei dat Hij een rentmeester geworden was van het geheimenis. Hij bedoelde dat hij geroepen was om iets te maken te hebben met het bereiken van het uiteindelijke doel dat God in gedachten had.
Even tot zover over het woord ‘bedeling’, als het zo vertaald wordt, wat wordt er dan bedoeld met ‘het doel bereiken’? Nu, er staat ‘om alles weer in Christus bijeen te brengen’. Maar dat bevredigt niet, omdat het tekortschiet. Hier betekent het ‘bijeenbrengen, alle dingen in de hemel en op aarde weer verenigen in Christus’. En de nadruk ligt op het woord ‘bijeen’. Wat een opwindende gedachte, dat ‘in de volheid der tijden’—het bereiken van het doel—betekent dat alles eindelijk weer bij elkaar is. U redeneert misschien, wij zijn hier in deze ruimte samen. Ik vraag mij af of het, als het gaat om ons innerlijk, inderdaad klopt dat wij hier absoluut bij elkaar zijn. Is het niet iets geweldigs als wij inderdaad, wat ons innerlijk betreft, één van geest, één van hart, één van doel en streven, één in visie, zijn? Dat is iets machtigs. Dat is iets groots. Dat werpt veel vrucht af. Het geeft zoveel vreugde, samen zijn en tegelijk één zijn. Als u denkt aan het tegenovergestelde, d.w.z. als u niet bij elkaar bent, wanneer twee mensen die onder hetzelfde dak leven, eigenlijk niet één zijn, dat is een armzalig leven. Mensen die zo samen zijn, bestaan alleen maar. Maar let op, als een groep mensen uiterlijk gezien bij elkaar komt, maar innerlijk niet één is, daar word je niet blij van. Er is spanning, er hangt een sfeer, er ontbreekt iets. Maar er staat geschreven dat de uitvoering van Gods doel zal betekenen dat er een universeel samenzijn zal zijn; dat is de rijkdom van Zijn Genade. Maar ziet u de omstandigheden daarvan? En wat een voorgeschiedenis heeft dat.
In de Bijbel staat, als je het op een bepaalde manier bekijkt, opgetekend hoezeer de geschiedenis het tegenovergestelde van dat samenzijn laat zien. Het is kennelijk buiten dit universum begonnen, en wij noemen het de kosmische ordeverstoring in dit heelal. In het Woord wordt er een paar keer op gezinspeeld. In het Bijbelboek Judas spreekt de apostel over, “de engelen die hun oorspronkelijke positie ontrouw werden en de hun toegewezen plaats verlieten: tot het oordeel op de grote dag houdt hij hen met onverbreekbare boeien in de onderwereld gevangen” (Judas 1:6). Engelen die de hun toegewezen plaats verlaten hebben. Een enorme aanwijzing voor de positie die Lucifer vóór de wereld begon, innam. En toen? — begeerte, voor hem slechts de volgende stap, begeerte naar de positie van de Zoon van God, een begeerte naar gelijkheid met God. En door die trots en eerzucht bracht hij die verschrikkelijke verstoring in Gods Eigen Gebied teweeg. Er was een verstoring in de hemelen. En dat is meer dan een gebeurtenis in het verleden, die in een of andere ongedateerde periode afgesloten werd, ‘eer de wereld was’ of ‘voordat de tijd begon’. Dat gebied dat wij de hemelse gewesten noemen, is vandaag de dag bezet door overheden, machten, wereldbeheersers van deze duisternis, legerscharen van boze geesten—het is een gebied van volslagen verwarring en strijd. En gelovigen die hier gevoelig voor zijn, weten dat het een atmosfeer is van strijd en wedijver en verstoring.
Daar is het begonnen, en toen werd de weerslag ervan gevoeld op deze geschapen aarde, toen God alles gemaakt had volgens Zijn Eigen plezier en tevredenheid en zei, ‘Het is heel goed.’ En toen plaatste Hij de mens daar en gaf de mens zijn ‘hulp’, de hulp die bij hem paste. Maar het duurde niet lang eer wat wij hierboven beschreven hebben, inbreuk deed en het het eerste menselijke gezin verstoorde en Kaïn zijn broeder vermoordde. En het gezinsleven werd verbroken.
En dan kijkt u verder naar het hele geslacht, dat gegroeid is en zich vermenigvuldigd en uitgebreid heeft, en dan ziet u Babel en de ontwrichting van het menselijke ras, en de conflicten die ontstaan zijn tussen de volken, en de spraakverwarring. Er is alleen maar verwarring op aarde, dat is Babel. En zo gaat u verder, en dan doet het verhaal van Israël zich voor, een familie, en die wordt verbroken. Die breuk ontstond toen het volk in tweeën gesplitst werd en zij de wapens tegen elkaar ophieven. De breuk in Israël was een feit. Later kwam er de vreselijke ontwrichting en verstoring door de verbanning. Het is een lang verhaal, dat zo strijdig is met Gods oorspronkelijke bedoeling. De menselijke relaties die stuk gingen, de toestand van verwarring. En met het Oude Testament en de ballingschap hield het niet op. In het Nieuwe Testament tref je het weer aan. Je ziet het in de hemelse gewesten, een vreselijke sfeer van conflicten. Wanneer u samenkomt en u de evangeliën opslaat, is het daar weer. En op de Pinksterdag introduceert God iets prachtigs, ‘zij volhardden in het onderwijs van de apostelen, het breken van het brood en de gebeden.’ En ook nu weer, wij hebben het al eens gezegd, pleegt satan weer die verschrikkelijke inbreuk, om het allemaal te verdelen en te bederven. En de rest van het Nieuwe Testament doet ons versteld staan met de verdeeldheid, de splitsingen, de strijd en de ontwrichting. Maar er wordt een grote oproep gedaan om omgang en eenheid met Christus.
En vandaag? Nu, de wereld is zoveel groter geworden dan hij toen was. Véél groter is hij geworden, er zijn nieuwe landen ontdekt en deze zijn bevolkt. Het is een veel grotere wereld geworden en wat is er met de historische uitbreiding en groei gebeurd? Is er ooit een tijd geweest waarin er meer conflicten, meer verwarring en meer spanning waren in de relaties dan vandaag? De vorst van de macht der lucht heeft het maar druk. Er zijn in de wereld van vandaag meer verwarring, verdeeldheid en spanning in de relaties gekomen dan ooit tevoren. Welke inspanning tot advies men ook gedaan heeft, en welk samenwerkingsverband en welke inspanning men ook ondernomen heeft om de natiën weer samen te brengen, telkens weer gaat het mis. Is dat niet zo? Nu, dat is hoe het zit, en natuurlijk is dat niet goed. Nee, het is heel verkeerd. Maar ziet u wat de apostel Paulus ons hier in Efeziërs vertelt? Door de openbaring die hij ontving, openbaart de Heer Zelf dat het grote werk van God in Christus door genade ervoor zal zorgen dat dat hele historische systeem van ontwrichting een definitief einde zal nemen. De Heer openbaart dat in de volheid der tijden de dingen in de hemel en de dingen op aarde in Christus weer verenigd zullen worden—in Christus weer allemaal samengebracht zullen worden. En de nadruk ligt op dat woord ‘samen’. Dit betekent dat alles wat God Zich in Christus voorgenomen had, eindelijk weer samen zal zijn. Dat is wat de apostel zegt, en wat de Heilige Geest zegt hoe het allemaal voltrokken zal worden — ’om alle dingen weer in Christus samen te vatten, de dingen die in de hemelen en de dingen die op de aarde zijn’.
In Christus, wat is dat een geweldige zinsnede. Let wel, het is ‘in Christus’. Wij hebben het over wat in Christus is. Wij spreken niet van het universalisme of het humanisme, waarbij alle dingen beter zullen worden. Nee! “In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de overtredingen, overeenkomstig de rijkdom van Zijn genade, …” (Efeziërs 1:7). Dit behoeft natuurlijk geen betoog. Wij weten heel goed dat, als dit wil slagen, dan moeten wij werkelijk in Christus zijn. Als wij Christus verlaten en in onszelf terechtkomen, dan komen wij in ontwrichting en verwarring terecht. Als wij in Hem blijven, als wij allemaal in Hem blijven, dan zijn wij op zeer innerlijke wijze samen.
Vandaar dat er op de eerste plaats een grote nood is aan onze positie in Christus. En vervolgens in Christus te blijven, dan in Christus te groeien, en vervolgens in Christus vervolmaakt te worden. Het is een proces; het is een werk van de genade om in Christus te blijven. Het probleem is, vrienden, dat wij elkaar zo vaak ontmoeten in en vanuit onszelf; u ontmoet mij en ik ontmoet u, en u moet zo vaak zeggen, ‘dat is hij’, en ik moet zeggen, ‘dit bent u’. Begrijpt u wat ik bedoel? Wij zijn het zelf maar, onze manier van denken, onze manier van spreken, onze manier van onszelf te uiten. Het is niet meer dan wat er uit onszelf voortkomt, of dat wij zelf op de een of andere manier naar buiten komen. En wat een vreugde en een opluchting en een genoegen is het iemand tegen te komen en niet die persoon zelf tegen te komen, maar de Heer. Slechts te kunnen zeggen, wanneer wij ze ontmoet hebben, ‘Nou, ik werd niet getroffen of kwam onder de indruk van henzelf, maar ik kwam onder de indruk van de Heer in hen en de sfeer van de Heer die zij meedroegen. Wat mij werkelijk trof was de genade van God die zij met zich meedroegen’. Genade haalt Christus naar boven en zorgt dat Christus overkomt. En de genade doet het allemaal.
En dit is precies wat Petrus bedoelt met ‘groeien in genade’. Het houdt in dat alles wat geen genade is, wordt verminderd, en dat wij zelf groeien in genade. Als wij dan werkelijk in contact met elkaar komen, dan heeft dat meer van Christus tot gevolg en meer resultaat dan dat wij zelf het gevolg en het resultaat zijn. Het is niet wat wij willen, of wat wij denken, en hoe wij denken dat de dingen behoren te zijn en dat hele spel van het eigenbelang en het ik-leven, maar alles moet Christus zijn, met als doel de voltooiing. De Geest der Genade tracht hetgeen niet genadig is te verwijderen, en zodoende wat ons betreft Christus, Die genadig is, meer in ons te vormen. Want de voltrekking is dat alle dingen in Hem verenigd worden en dat Hij alle dingen zal vervullen; en dan is het alleen nog maar Christus. Wij hebben dit al zo dikwijls gehoord, maar het is waar—dan is het alleen nog maar Christus.
O, wat een glorieuze dag zal dat zijn wanneer de tienduizend tienduizendtallen en de duizenden duizenden individuen slechts nog maar één persoon zijn, omdat het allemaal Christus is, en dat lelijke ik van het toneel verdwenen is. Het is Christus. En dat is nu volgens het Woord wat God vanaf het begin van plan was, en dat is Gods eeuwige voornemen, en tevens de verklaring voor alle conflicten in dit universum die tot doel hebben dat doel te verknoeien, te verhinderen, en tegenspraak te creëren. Maar dat is wat het Woord zegt hoe het gaat worden, wat er ook gebeurt.
Beste vrienden, dan zijn wij het volstrekt met elkaar eens, want dan zeggen wij allemaal hetzelfde en doen wij allemaal hetzelfde, en eentonig of oninteressant zal het niet zijn om nog maar met één ding bezig te zijn. En wat zal dat ene zijn? Er zijn meer manieren om het onder woorden te brengen, maar ik denk dat het dit wordt: O, wat hebben wij veel te danken aan Gods genade! Daar zullen wij ons voor eeuwig mee bezighouden, onze verwondering over de genade, het wonder van Zijn genade. Als de apostel Paulus, in tegenwoordigheid van zijn grote en toch zo onvolledige begrip en kennis en besef van Gods genade, kon zeggen, “O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!”, als hij kon zeggen, “Mij, de allerminste van alle heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen,” als hij zelfs in de onvolmaaktheid van die kennis en bediening van de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus zo kon spreken, hoe zal het dan zijn wanneer wij in de eeuwen der eeuwen in de gehele volheid ervan terechtkomen?! Wij zullen voortdurend zeggen, "O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God …". Maar ziet u dat — tussen de eeuwigheden van het voornemen en bedoeling van God in het verleden en de uiteindelijke voltooiing en voltrekking — hij wel zegt, ‘Wandel waardig der roeping waarmede gij geroepen zijt in alle nederigheid,’ dat wil zeggen, onzelfzuchtig en nederig. ‘Wandel’ wil hij zeggen, ‘in de genade’, wat uiteindelijk zal leiden tot die eenheid. Ja, wij moeten leren te wandelen in de genade voor zover mensen ons dat toestaan, en voor zover wij het hun mogelijk maken ons dat toe te staan.
Laten wij de Heer vragen dat deze genade, deze genade van omgang en eenheid steeds meer in ons gevonden wordt. Natuurlijk zijn er een hoop christenen die ons dat niet zullen toestaan, die ons de omgang onmogelijk zullen maken en ons niet zullen toestaan samen te zijn. Maar voor zover het in onze macht ligt, laten wij er door Gods genade naar zoeken te leven in het licht van de dag wanneer Hij alle dingen in de hemel en op aarde in Christus zal verenigen.
Hoofdstuk 6 - De Rijkdommen van Zijn Heerlijkheid: Het Pad Van De Heerlijkheid
Wij zullen in de tijd die ons nog rest aandacht besteden aan nog één van de ‘onnaspeurlijke rijkdommen’ en wel, de ‘rijkdom van de heerlijkheid’. Er zijn twee Bijbelpassages die ik wil lezen. Allereerst in de Brief aan de Romeinen, hoofdstuk negen, vers 23, “En omdat hij zijn overweldigende majesteit wil tonen, heeft hij degenen die het voorwerp zijn van zijn barmhartigheid ertoe voorbestemd om in zijn majesteit te delen.” En de Brief aan de Efeziërs, hoofdstuk 3 in vers 16, “opdat Hij u geeft, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de innerlijke mens, … ”. ‘Naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid’! (nvdv: De term rijkdom van Zijn heerlijkheid wordt in alle volgende Bijbelvertalingen gebruikt: de American Standard Version, de World English Bible, de King James Version, onze eigen NBG, de Herziene Statenvertaling en de Statenvertaling (Jongbloed editie))
Ik denk dat ik het alleen hoef te vermelden en dan herinnert u zich dat genade en heerlijkheid in de Schrift heel vaak samen genoemd worden. “… Genade en glorie schenkt de HEER …” (Psalm 84:12; NBV) en dat wij zijn “tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade, … ” (Efeziërs 1:6; HSV). De heerlijkheid is het resultaat van de genade; genade dient tot heerlijkheid.
Wat betreft dit woord heerlijkheid, dat niet eenvoudig is om te begrijpen, wil ik u eraan herinneren dat het op de eerste plaats verbonden is met de Persoon van de Godheid, de Drie-enige God. Over God wordt gesproken als de God der Heerlijkheid. Stephanus zei, “Mannenbroeders en vaders, luister! De God der heerlijkheid verscheen aan onze vader Abraham” (Handelingen 7:2). In zijn gebed zei Paulus dat hij zijn knieën boog voor de ‘Vader der Heerlijkheid’ (Efeziërs 1:15-17), wat eenvoudig betekent, de Bron van heerlijkheid, waar de heerlijkheid vandaan komt, waar de heerlijkheid begint, de Vader der Heerlijkheid.
Meer dan eens wordt de Here Jezus de ‘Heer der heerlijkheid’ genoemd. Toen hij naar de Korintiërs schreef zei de apostel, toen hij het had over de dwaasheid van de wijsheid van de vorsten van deze wereld dat, als zij echt wijs waren geweest, zij ‘de Heer der Heerlijkheid’ niet gekruisigd hadden (1 Korintiërs 2:6-8). De Here Jezus is ‘de Heer der Heerlijkheid’. Als ‘Vader’ ‘Bron’ betekent, dan betekent ‘Heer’ ‘Regering’. De heerschappij is aan Hem overgedragen, en die rust op Zijn schouders en Hij zal alle dingen regeren met het oog op de heerlijkheid, en dat zullen wij zo meteen zien.
En, wat de Heilige Geest betreft, Hij wordt duidelijk ‘de Geest der Heerlijkheid’ genoemd, dat ‘de Geest der Heerlijkheid op u mag rusten’ (1 Petrus 4:14). Dus deze ene gedachte van de heerlijkheid omvat en kenmerkt de gehele Godheid. Het gaat om de Drie-enige God der Heerlijkheid.
Overal in de Bijbel doemt de heerlijkheid op. Het begint met God als de God der Heerlijkheid Die zijn intrede doet in een situatie zonder enige heerlijkheid en deze omzet in een heerlijke situatie. God kon zeggen, ‘Het is zeer goed’ (Genesis 1:31); en wanneer het zo gesteld is, en ook dat zullen wij weer zien, dat is heerlijkheid—als het ‘zeer goed’ is. Aan het eind van de Bijbel zien wij “de grote stad …, het heilige Jeruzalem, dat neerdaalde uit de hemel, bij God vandaan. Zij had de heerlijkheid van God …" (Openbaring 21:10-11). Zo vinden wij de heerlijkheid genoemd aan het begin en aan het eind van de Bijbel. Hetzelfde geldt voor het Christendom. Het begin was in heerlijkheid en zij trad binnen met heerlijkheid, en op het eind wordt het weer heerlijkheid. Aan begin en eind is het heerlijkheid voor de gemeente. Zij is in heerlijkheid geboren; ja, het was een heerlijke dag (Handelingen 2). En tenslotte vinden wij het laatste beeld van de gemeente in die grote uitbarsting vanuit het hart van de apostel, “Hem nu Die bij machte is te doen ver boven alles wat wij bidden of denken, overeenkomstig de kracht die in ons werkzaam is, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot in alle eeuwigheid. Amen” (Efeziërs 3:20-21). Dan is er voor eeuwig heerlijkheid in de Gemeente.
Christus is heerlijkheid van begin tot eind, ook al was Zijn komst in de wereld vanuit aards standpunt gezien in nederigheid, in armoede, in zwakheid. Maar voor de engelen was het “Glorie aan God in de hoogste hemel” (Lukas 2:13-14; Willibrord-vertaling). Vanuit hemels standpunt gezien was het een glorierijke dag toen Gods Zoon vlees werd, want de hemel wist wat dat inhield. Hij moet de weg van lijden en verdriet gaan, vernedering aan het Kruis, maar het is slechts een kring die Hij doorloopt, een cyclus, omdat Hij terugkeert tot heerlijkheid. Hier vindt u een ruimer zicht op Hem, dat Hij heerlijkheid had eer de wereld was, ‘Vader’, zo bidt Hij, “En nu verheerlijk Mij, U Vader, bij Uzelf, met de heerlijkheid die Ik bij U bezat voordat de wereld er was” (Johannes 17:5). De Zoon was aan God gelijk in heerlijkheid voordat de wereld in haar orde geschapen was. En God heeft Hem weer in heerlijkheid opgenomen en heeft Hem ‘hoog verheven, en Hem de naam gegeven boven elke andere naam’, verheerlijkt. Ziet u hoe alles deze omlijsting heeft, dit begin en einde, van heerlijkheid, en dat het daarop uitdraait, dat dat het doel is?
Nu moeten wij halt maken en dit in detail bespreken. Wat is heerlijkheid precies? Misschien is dit wel het moeilijkste woord om te omschrijven en uit te leggen, al is het niet het moeilijkste begrip om te verstaan en te kennen. De heerlijkheid heeft twee aspecten: het ene aspect is de uiting, de manifestatie, het gevolg, haar kracht, want telkens wanneer u in de tegenwoordigheid van de heerlijkheid komt, dan laat zij u niet koud, en zij doet dat op krachtige wijze. Maar vooral in de oude bedeling, toen de dingen meer zintuigelijk dan geestelijk waren, d.w.z. dat de dingen waargenomen werden met de menselijke zintuigen, toen God met de mens handelde op basis van het zintuigelijke leven, in die bedeling was het zo dat het iets was wat gezien kon worden. Er was een afstraling, een windstoot, het was een geweldige kracht die de mensen waarnamen met hun zintuigen. Zij konden iets zien en voelen in hun ziel. De uiting van de heerlijkheid was niet vaag en abstract; het was iets wat je kon waarnemen. U herinnert zich wel hoe waar dat was toen de heerlijkheid geopenbaard werd, toen de heerlijkheid verscheen, toen was het vaak iets wat de mens verschrikt deed staan, maar het was altijd zeer krachtig. Maar dit was maar één kant van de zaak. Het was de uiting of de manifestatie van de heerlijkheid.
Nu denken sommigen dat er, voordat Adam zondigde en viel, iets aan zijn lichaam was als een mantel van heerlijkheid, iets heerlijks en moois. En toen hij viel en zondigde, raakte hij die bedekking van heerlijkheid kwijt en wist hij dat hij naakt was, en God moest hem bedekken met de symbolen van de verlossing. Als u iemand ziet die werkelijk wederomgeboren is, die net uit de diepten is opgestegen, zo iemand zijn of haar gezicht straalt een zekere heerlijkheid uit. Of, als wij het tegenovergestelde beschouwen, wanneer iemand niet in gemeenschap met de Heer leeft, dan is die heerlijkheid, dat ongrijpbare, van zijn of haar gezicht verdwenen. Is dat niet zo? U zegt, ‘Hun gezicht ziet er nu anders uit, wat er eerst was, is er niet meer, zij zijn iets kwijt.’ Hoe u het ook zegt, u bedoelt dat de heerlijkheid niet meer zichtbaar is, of weg lijkt te zijn.
Wel, dit is het aspect van de manifestatie, maar daar is een verklaring voor. Er is namelijk nog een aspect dat dieper ligt, en dat is de basis van de heerlijkheid. Wat is de basis van de heerlijkheid? Wat is het eigenlijke wezen van de heerlijkheid? De reden, de aard van de heerlijkheid. Wat ligt er ten grondslag aan een manifestatie van de heerlijkheid? Of dat nu heerlijkheid nu is of voor altijd? Heerlijkheid is de uitdrukking van de voldoening van Gods natuur, en dat is een omschrijving die de moeite waard is om bij stil te staan, over na te denken en bij te blijven. En als u dat doet, dan zult u veel in het Woord vinden dat u zal tonen hoe waar dit is.
Heerlijkheid is de uiting van de voldoening aan Gods natuur. Gods natuur, hetgeen Hij is, heilig en rechtvaardig en waar, en alles wat Gods natuur is, als dat voldoening vindt, dan is er een toestand van heerlijkheid. Als God aantreft wat correspondeert met Zijn eigen wezen, Zijn gesteldheid, Zijn aard, Zijn manier van denken, Zijn manier van handelen en alles wat behoort tot Gods wezen, dan is er een staat van heerlijkheid. Als God vindt wat aan Hemzelf beantwoordt, is er een staat van heerlijkheid. Er is een staat van heerlijkheid als de dingen zijn zoals God wil dat ze zijn, dan is er heerlijkheid.
Wij hebben het eerder gehad over de schepping en dat God had alles gemaakt en Hij over Zijn werk kon zeggen, “Het is zeer goed.” Het was een heerlijke toestand, een werkelijk heerlijke staat. Wat was het goed geweest als wij daar bij hadden kunnen zijn, beste vrienden, want er heerste zo’n sfeer van tevredenheid en bevrediging en rust en vrede en vreugde. Het hart raakte ervan in vervoering, er was niets wat irriteerde of in nood bracht, God was volkomen tevreden. Er heerste een staat van heerlijkheid in de schepping.
Laten wij die gedachte verderzetten naar nog een van de vele verbanden met de heerlijkheid — neem de Tabernakel. God schreef nauwkeurig, nauwgezet en gedetailleerd voor hoe de Tabernakel er uit moest zien, om de eenvoudige reden dat het helemaal niet slechts een Tabernakel moest zijn die God in gedachte had, maar omdat het Zijn Zoon was. Daarom was het bevel: "Zie toe dat gij alles maakt naar het model dat u op de berg getoond is." En toen het klaar was en alle dingen in detail volgens het voorschrift gemaakt waren, toen daalde de heerlijkheid neer en vulde Hij de Tabernakel. Alle dingen beantwoordden aan Gods denken, en dus was er heerlijkheid. Elk onderdeel ervan was glorieus, evenals het geheel, omdat elk onderdeel overeenstemde met Gods wil.
Hetzelfde gold natuurlijk voor de priesters, de hogepriester en diens zonen. Ons wordt verteld dat zij bekleed waren met klederen van heerlijkheid, door God Zelf voorgeschreven. Wat de kleren betreft, elk onderdeel, het materiaal, de kleuren, de vorm, de maat, van alles werd getoond dat het uit de hemel kwam. En toen de priesters zo naar Gods gedachte bekleed waren, werd deze kleding de kleding der heerlijkheid genoemd, en het bevredigde God. En wat gold voor de Tabernakel in al zijn onderdelen en de priesterschap die erbij hoorde, gold later ook voor de Tempel.
Wat betreft het ontwerp voor de Tempel, en er wordt duidelijk gezegd dat David het kreeg, zei hij bij de voltooiing van de Tempel, ‘Ik heb alles van de Heer ontvangen,’ en de heerlijkheid vervulde het huis des Heren zodanig dat de priesters zelf naar buiten moesten gaan. Al deze dingen over de Tabernakel, de Tempel, het Priesterschap en alles wat door God goedgekeurd werd, was een inleiding op het Nieuwe Testament, op Degene Die de vervulling was van dit alles. Alles in de Zoon was zozeer tot Gods tevredenheid, dat Hij getransformeerd en bekleed kon worden met heerlijkheid. Zijn kleding was blinkend wit, verheerlijkt op de Berg der Verheerlijking, omdat Hij op dat moment God de Vader in elk detail tevreden had gesteld (Matteüs 17:1-2). En als Hij toen van de berg af moest komen, naar het kruis gaan en al die pijn en vernedering en dat verdriet moest doorstaan, dan was dat niet omdat Hij de Vader teleurgesteld had, maar om ons tot heerlijkheid te brengen, om ons te brengen tot Gods tevredenheid.
Dit is de basis van de heerlijkheid, Gods voldoening. En uit het voorafgaande kunt u zien dat het moment waarop de heerlijkheid bereikt werd, aanbrak en toen die heerlijkheid alles vervulde. Om dat toe te laten moest de mens naar buiten gaan. En dat is fundamenteel voor de heerlijkheid, de absolute buitensluiting van de mens zijn natuur. De mens is het probleem; hij is de degene die de heerlijkheid bederft en beperkt; het is de natuurlijke mens die de heerlijkheid op afstand houdt. Wanneer die een plaats inneemt in de Goddelijke dingen, dan wordt de heerlijkheid ofwel verwijderd of beperkt. Maar aan de Here Jezus is er niets wat overeenstemt met de natuurlijke mens. In Christus is die eerste Adam, dat hele ras, buiten gezet en uit de weg geruimd; en Christus is een nieuwe orde, die beantwoordt aan Gods gedachte over de mens. En alleen in de Persoon van Christus kan de mens in het Eeuwige Licht van God staan en in Zijn Volmaakte werk zijn en dus verheerlijkt worden.
De heerlijkheid is er spontaan wanneer God voldaan is; het gebeurt gewoon. Er hoeft niet om gesmeekt, het hoeft niet opgeroepen te worden. Het gebeurt gewoon wanneer God tevreden is. Als God bevredigd is, dan is er gedeeltelijk een spontaan getuigenis van de inwonende Geest der Heerlijkheid tot Gods tevredenheid in die zin, dat er een heerlijke rust en kalmte is in het hart en een gevoel van vreugde. In zekere zin is dit onbegrijpelijk en toch moeten wij zeggen dat het gebeurt wanneer de Heer tevreden is. Dit is wat de Geest der Heerlijkheid op het oog heeft voor de gemeente en haar leden, deze staat van tevredenheid bij God en het volle genoegen van God en een beantwoording aan de eigenlijke aard van God. Verklaart dit niet alle activiteiten van de Heilige Geest in ons leven en in Gods volk als geheel? De Heer is aan het werk, beste vrienden, of Hij probeert toch te werken, naar gelang wij Hem dat toelaten. Het is afhankelijk van hoe wij aan Hem beantwoorden en de voorschriften van de Geest der Heerlijkheid gehoorzamen. De Heer werkt met ons en in ons als leden van Zijn Gemeente, opdat wij tenslotte aan Hem aangeboden kunnen worden als een glorieuze Gemeente, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks (Efeziërs 5:27). Het is een heerlijke Gemeente. “Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid!” Ja, Gods doel is heerlijkheid in Zijn omgang met ons!
Maar zo voelen wij ons niet altijd, wel? Zo lijkt het niet altijd te zijn. Heel vaak lijkt het eerder op het tegenovergestelde en toch is het waar. Maar op dit punt moeten wij als Gods volk enig begrip hebben en inzien en accepteren dat tucht onderdeel is van het werk der heerlijkheid. Maar Gods heerlijkheid, het bereiken van de heerlijkheid, de manifestatie van Zijn heerlijkheid vindt alleen plaats waar Zijn heerlijkheid de kans en de gelegenheid krijgt. Dit betekent dat als er een toestand is, welke die ook moge zijn, waardoor de heerlijkheid beperkt, bedorven of verhinderd wordt, dan moet er getuchtigd worden, het moet opgeruimd worden. Het is heel belangrijk dat wij dat inzien — dat tucht deel uitmaakt van het werk der heerlijkheid.
Gods Heerlijkheid Wordt Bereikt Door Tegenstand.
Maar er is nog iets wat wij moeten erkennen in verband met Gods heerlijkheid en dat is dat die meestal bereikt wordt langs de weg van tegenstand. Neem het Boek Handelingen, hoe noemt u dat Boek? Nou, u kunt het verschillende namen geven, ‘De Handelingen der Apostelen’, ‘De Handelingen van de Heilige Geest,’ of eenvoudig ‘De Handelingen’. Maar ik vraag mij af of u het ooit ‘Het Boek van de Heerlijkheid Gods, de Heerlijkheid van Christus’ heeft horen noemen. Daar lijkt het niet altijd op, maar laten wij er nog eens vanuit dat standpunt naar kijken. Wij hebben gezegd dat het begint met de gemeente die in heerlijkheid geboren wordt. Het lijdt geen twijfel, de Pinksterdag was een dag van heerlijkheid, en de hemel daalde neer. De Geest der Heerlijkheid daalde af en er was een toestand van heerlijkheid, van vreugde, van leven, van nieuwe hoop en vooruitzichten. Het was een dag waarop Petrus kon zeggen, “Geprezen zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die ons, overeenkomstig Zijn grote barmhartigheid, opnieuw geboren deed worden tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden” (1 Petrus 1:3). Dat was de sfeer en de aard van de Pinksterdag: ‘Opnieuw geboren tot een levende hoop’ na die verschrikkelijke wanhoop van nog maar een paar dagen tevoren; dit was een dag van heerlijkheid.
Maar laten wij de loopbaan van de heerlijkheid in het Boek Handelingen nagaan. In het begin al komen wij het verschrikkelijke verhaal over Stephanus’ martelaarschap tegen, de haat, de kwaadaardigheid, de toorn, de boosheid, het kwaad, tegen Christus, tegen die ‘Weg’ zoals zij het noemden, die zich een weg naar buiten baant en tekeergaat tegen deze jonge man Stephanus, die ermee eindigt dat zij hem de stad uit slepen en dood stenigen (Handelingen 7:59). U zegt, ‘een tragedie, een nederlaag, een omkering, een tegenslag’. Vraag het Stephanus zelf, die zei, “Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande aan de rechterhand van God.” (Handelingen 7:56) En zij keken naar hem en zagen hem met het gezicht als van een engel (Handelingen 6:15). Het was heerlijkheid, zo echt dat de voornaamste getuige à charge—Saulus, die Paulus werd—die er voorstander van was dat hij ter dood gebracht werd, in het hart getroffen was, tot in het diepst van zijn wezen beroerd en gedwongen om zijn vijandigheid opnieuw te overdenken om zichzelf te redden en zijn eigen geweten te sussen.
Maar uit Stephanus kwam Paulus voort. Is dit wanhoop? Is dit nederlaag? God is heel vindingrijk: de Here Jezus, als ik dat zo van Hem mag zeggen, is heel slim. Laten mensen, de duivel, de aarde en de hel samenspannen tegen de Christus Gods, de verheerlijkte Christus. En wat is het resultaat? Trek uw conclusies niet te snel, vel niet te vlug een oordeel. Kijk naar het einde. Wij staan nu stil in de brief aan de Efeziërs, het prachtigste document dat ooit door een mens is opgeschreven. Het kwam voort uit de dood van Stephanus. Dat is waar de heerlijkheid toe in staat is. En als u denkt dat dat nog bekrachtiging nodig heeft, wel, oké, kijk dan naar de volgende confrontatie.
Herodus nam Jakobus gevangen en liet hem terechtstellen. Wat een verschrikkelijke tegenslag leek dat. Tjonge, nu heeft de duivel toch iets uitgehaald, hij heeft succes gehad en getriomfeerd; hij heeft uitgehaald naar deze groep apostelen en een van de leden gedood (Handelingen 12:1-2). Maar Herodus heeft te maken met de Heerlijkheid. En voordat u aan het eind van hetzelfde hoofdstuk komt, wordt Herodus zelf gedood en door wormen gegeten, en het volgende wat er gezegd wordt is, “En het Woord van God verbreidde zich en nam toe” (Handelingen 12:21-24). Ziet u de reactie van de Heerlijkheid? Dat is heerlijkheid, of niet?
U ziet dat de heerlijkheid langszij komt van de vijandigheid, en alleen daar weet u wat de heerlijkheid eigenlijk is. Nou, Herodus vond het een goed idee Jakobus ter dood te brengen, want de Joden waren er blij mee; en dus liet hij Petrus arresteren en zette hem gevangen. Maar als Petrus nu ook weg is, dan wordt het moeilijk. En hij doet alles wat in zijn macht ligt om Petrus te laten bewaken. O, hij werpt hem, of hij laat hem werpen in de binnenste kerker, zijn voeten worden in het blok vastgezet, en vier viertallen soldaten worden aangesteld om hem te bewaken. Er lijkt geen hoop voor Petrus te zijn als het gaat om de hel en de mens, maar wat zegt de Heerlijkheid? De Heer der Heerlijkheid is in deze zaak geïnteresseerd, en Hij zegt heel eenvoudig, ‘O nee, o nee, niks van!’ De engel des Heren bezoekt, zoals u weet, Petrus en zijn ketenen vallen af. Hij wordt verzocht zijn klederen op te schorten en hij moet volgen en de ijzeren poorten gaan voor hem open (Handelingen 12:7-10). En wat is er met de zestien soldaten gebeurd? Zij worden niet eens genoemd, het lijkt wel of zij er helemaal niet zijn, en Petrus wandelt naar buiten.
Hier vinden wij iets heel krachtigs aan de zijde van de machten der duisternis tegen de Heer der Heerlijkheid, en hoe eenvoudig beantwoordt de Heer der Heerlijkheid dit, want ‘er wordt zonder ophouden voor Petrus gebeden’. De gemeente was die nacht erg onder de indruk en zeer bezorgd, en wijdde zich toe aan gebed voor Gods aangezicht. Het Woord zegt, ‘er werd voortdurend tot God voor Petrus gebeden.’ De gemeente bad vurig omdat zij deze zaak zo ernstig nam. De Heer der Heerlijkheid verschijnt ten tonele en Hij lost het zo eenvoudig op. Oneindige kracht kan zo eenvoudig optreden, zoals wij zien in het geval van Petrus’ bevrijding van de boze machten.
En als volgende in het Boek Handelingen, Saulus van Tarsus in zijn woede, hij zelf noemt het woede, een cholerische boosheid, toorn, haat, die kookt als in een ketel en overstroomt tegen degenen die tot ‘die Weg’ behoren (Handelingen 9:2; 18:25, 26; 19:9, 23; 22:4; 24:14, 22). Saulus van Tarsus gaat naar de Hogepriester en zegt, ‘als u mij bevelschriften geeft, dan ga ik naar de verste stad allen arresteren die tot die Weg behoren. Ik zal ze in ketenen naar u terugbrengen, en desnoods zal ik ze doden’. En hij krijgt de documenten ook nog, de perkamenten die het toestaan, de arrestatiebevelen, en hij vertrekt naar het verre Damascus, waarvan hij weet dat er zich mensen van ‘die Weg’ ophouden. Saulus, ‘die dreigementen en dood blaast’ ging naar Damascus; en de Heer der Heerlijkheid zet een voet op zijn pad. En de Heerlijkheid slaat hem tegen de grond (Handelingen 9:4). Vanaf die dag kon deze man Paulus door deze ontmoeting spreken over de heerlijkheid en kon hij er zo uitgebreid over preken.
Nogmaals, waar het om gaat is dat de heerlijkheid komt in tijden van verdrukking, lijden en soms ogenschijnlijke nederlaag; dat wil zeggen, het ogenschijnlijke succes van de duivel zelf of zijn afgezanten. Soms lijkt het wel of satan succes heeft gehad. Nu is het hem gelukt, maar daar eindigt het verhaal niet. En zo gaat u met die man Paulus mee van stad naar stad, u gaat met hem mee naar al die steden die hij bezocht en u ziet wat er gebeurt. Later zei hij dat de Heilige Geest hem had gezegd dat hem in elke plaats ketenen en rampen te wachten stonden. En het was zo waar. Wij kunnen zijn weg niet helemaal bespreken, maar wij herinneren aan Lystra en dergelijke steden, en halen er Filippi uit. Filippi — hij ging er naartoe, en de reactie van de boze machten van satan: Paulus zat tot zwijgen gebracht in de gevangenis, weer vastgeketend, zijn rug bebloed van de geseling. Maar nu heeft satan toch wel een overwinning behaald, nu heeft hij gewonnen, dit is toch zeker wel een tegenslag en een nederlaag. Maar achteraf kennen wij het verhaal, de Heer der Heerlijkheid heeft een belang in deze zaak en indien nodig kan de Heer der Heerlijkheid een aardbeving doen plaatsvinden en een gevangenis op zijn grondvesten doen schudden en alle gevangenen bevrijden en de gevangenbewaarder en zijn huisgezin redden en een gemeente in Filippi stichten, aan welke Paulus later zou schrijven, “… geliefde broeders, naar wie ik zeer verlang, mijn blijdschap en kroon …” (Filippenzen 4:1). Hij wilde zeggen ‘kroon der heerlijkheid’, en weet je nog hoe het begonnen is, langs welke weg het tot stand gekomen is? Dit was wat hij bedoelde toen hij tegen de Tessalonicenzen zei, “hoewel wij tevoren geleden hadden en in Filippi smadelijk behandeld waren, zoals u weet … ” (1 Tessalonicenzen 2:1-2). ‘Hoe smadelijk’, zegt hij, ‘hoe smadelijk ik behandeld ben.’ Het was door schaamte en tegenstand te verduren dat de heerlijkheid kwam.
Nu weet ik niet hoe ik mijn betoog over de rijkdom van Zijn genade moet afronden. Het hele Nieuwe Testament is nu voor ons tot leven gekomen. Zien wij waar het om gaat? De apostel Johannes heeft ons heel in het begin van zijn evangelie al veel te zeggen over deze heerlijkheid. Wij lezen over de bruiloft te Kana en het opraken van de wijn. Dit toont ons het einde van alle menselijke bronnen, waar de mens niets kan doen. En dan verschijnt de Heer der Heerlijkheid en er staat, “Dit heeft Jezus gedaan als begin van de tekenen, te Kana in Galilea, en Hij heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard; … ” (Johannes 2:11). De Heerlijkheid wordt gezien waar de mens aan zijn einde is, en waar de situatie menselijk gesproken hopeloos is. Dat is het pad van de heerlijkheid. En dan is er Lazarus, “… Deze ziekte is niet tot de dood, maar is er met het oog op de heerlijkheid van God, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt wordt” (Johannes 11:4). En tot de arme, met stomheid geslagen zusters zei Hij, “Heb Ik u niet gezegd dat u, als u gelooft, de heerlijkheid van God zult zien” (Johannes 11:40)? De manifestatie van de heerlijkheid wordt noodzakelijk wanneer de mens geen enkele hoop meer heeft, daar waar de mens totaal hulpeloos is, daar verschijnt de heerlijkheid.
Ik zou willen dat wij dit konden geloven en het altijd geloven, wanneer alles hopeloos schijnt, wanneer wij helemaal niets meer kunnen doen, wij onze handen moeten terugtrekken, een stap achteruit zetten en zeggen, ‘Alleen de Here God Almachtig kan hier nog iets uitrichten.’ Ik zou mij wensen dat wij dit echt konden geloven. Als wij maar altijd konden geloven dat deze situaties — die zo vaak lijken het werk van de duivel te zijn met zijn algehele triomf — slechts het pad van de heerlijkheid zijn, dat wanneer op het einde het hele verhaal verteld wordt, dat het dan niet uitsluitend tragedie, enkel nederlaag is, maar dat het einde van het verhaal heerlijkheid is door genade.
Wat Is Het Pad Van De Heerlijkheid?
De satan was vastbesloten Paulus’ bediening tot een einde te brengen door die man aan zijn einde te brengen. In dit uitgestrekte gebied in Asia ging het in de gemeenten die kant op. De gemeenten die hun bestaan dankten aan deze man en alles wat zij op geestelijk gebied bezaten aan hem en aan de Heer te danken hadden, hadden zich tegen hem gekeerd. In 2 Timoteüs, hoofdstuk 1, vers 15 zegt hij, “Dit weet u dat allen die in Asia zijn, zich van mij afgekeerd hebben.” Valse broeders hadden hem verraden. En wat kwam er een stortvloed van boze dingen op hem af in die gevangenis te Rome, dingen die allemaal zeiden: beperking, beknotting, het inkorten van zijn levensduur en invloed. Dat is, in heel gebrekkige bewoordingen beschreven, de natuurlijke, door satan opgeroepen situatie.
De menselijke kant van de zaak was dat, als men er puur vanuit natuurlijk oogpunt naar kijkt, die gevangenis en in die ketenen maar één ding leken te zeggen, namelijk wat de vijand wilde zeggen en wat de mens wilde zeggen: dit is het einde! en dit is in elk opzicht een inkorting. En toch, als je het beziet vanuit hemels standpunt, en het standpunt van de geschiedenis, is het de meest glorieuze triomf over het werk van de vijand. Die zeiden, beperking; de hemel zei, uitbreiding. Die zeiden, inperking. De hemel zei, uitbreiding. Die zeiden, dood, kwelling. De hemel zei, een nieuw begin, niet alleen voor de Man in de hemel, maar voor Zijn bediening. Want het was uit die gevangenschap te Rome en alles wat gebruikt werd voor de beëindiging van die bediening — zijn dood — daaruit is zijn grootste bediening voortgekomen.
De brieven die uit die gevangenis kwamen, omvatten een volheid van Goddelijke openbaring die wij nergens anders vinden, een verrijking voor de hele gemeente, meer dan wij zeggen kunnen. Een uitbreiding van bediening, die het hele bereik van de zendingsreizen die hij persoonlijk ondernam, verre te boven gaat. Vandaag de dag kent iedereen hem in elk land ter wereld; misschien niet op elke plek in elk land, maar wel in elk land. Van het verre Oosten tot het verre Westen, van Noord tot Zuid, staat die man bekend en is zijn bediening uitgegaan.
En tegenwoordig, door heel de strijd en controverse heen over wat men het Paulinisme noemt, in heel de theologische wereld, ondanks alle strijd van jaren, staat Paulus aan de top. Zij kunnen deze man niet aan, zij kunnen hem niet tot zwijgen brengen, zij kunnen hem niet verklaren. U zult waarschijnlijk niet veel van deze strijd leren kennen. Degenen onder ons die vele jaren over dit conflict hebben gelezen en het hebben bestudeerd, de ideologieën en filosofieën en theologische opvattingen aangaande deze man, weten hoe de hele zaak op een gegeven ogenblik teruggebracht was tot maar één kwestie ‘Weg van Paulus, terug naar Christus,’ terug naar Christus, of ‘terug naar Jezus’ zoals zij het zeiden, maar weg van Paulus. ‘Paulus heeft het Christendom verraden.’ Dit alles is een overweldigende strijd. Maar vandaag de dag zeggen dezelfde scholen, die ooit die mening waren toegedaan, van Paulus dat hij de vertolker is van Christus, de allerbeste uitlegger van Christus.
U ziet, deze man begon zijn leven in een gloed van heerlijkheid. De Heerlijkheid daalde neer en sloeg hem, zoals wij eerder gezegd hebben, die glorie ging door zijn leven heen. En hij wist er nooit meer aan te ontsnappen. Hij had bij zijn begin de heerlijkheid van de Heer gezien; en ofschoon het einde van zijn aardse loop zo roemloos leek, wat zo leek te getuigen van de triomf van de machten die tegen hem waren, desalniettemin is die heerlijkheid in tweeduizend jaar niet gedoofd. Tot op de dag van vandaag schittert hij en wij, die een heel minuscuul onderdeeltje zijn van een groot wereldwijd geheel, bevinden ons hier tezamen, en wij verlustigen ons in de heerlijkheid die door die man heen tot ons is gekomen. Dus zeg ik dat het laatste hoofdstuk van het Boek Handelingen niet minder is dan de volmaakte en alomvattende uiteenzetting van het hele boek, en het toont ons het pad van de heerlijkheid.
Wat is het pad van de heerlijkheid? Het heeft twee kanten. De ene kant is de vermindering van het natuurlijke, het menselijke element. Het eist dit op; zo zal het altijd gaan. Altijd zal het de vermindering, de annulering, de verzwakking, de ontlediging, het sterven van het natuurlijke menselijke element van de mens inhouden. En parallel daaraan is er altijd de positieve toename van Christus. Dit is het pad van de heerlijkheid. Enerzijds is er een altijd afnemen en opzij zetten van de natuurlijke mens, zelfs voor een Christen, in het werk van de Heer. Dientengevolge moeten wij ons er steeds meer van bewust worden dat het de Heer moet zijn, of anders is er helemaal niets. De menselijke factor doet er steeds minder toe. Dat is het pad van de heerlijkheid.
Nu is dit misschien niet erg aangenaam om over na te denken, als je alleen naar die kant van de zaak kijkt. Maar het is wel de waarheid. Neem Paulus, natuurlijk en menselijk in zijn zwakheid, menselijk en natuurlijk beperkt, als een man in ketenen. Maar er is ook de andere kant, de uitbreiding van wat van de Heer is. Er is ook de machtige, wonderlijke vergroting van Christus in deze man, waardoor deze brieven uit de gevangenis een uiteenzetting zonder weerga zijn van de grootheid van de Here Jezus. En in dit licht bezien, moet u het eerste hoofdstuk van de Brief aan de Kolossenzen eens lezen en zien welke plaats de Here Jezus erin krijgt.
Nu kunt u dit zien, en het is goed als wij inderdaad een korte blik op de heerlijkheid werpen, door naar het tegenovergestelde te kijken. Sla uw Bijbel open waar u wilt, en zult zien dat, telkens wanneer de mens zijn hand legt op Goddelijke dingen, de heerlijkheid verdwijnt. Dat woord staat geschreven boven Eden, of niet? De voorzorg die de Heer in Genesis nam, was ‘Opdat hij niet zijn hand legt.’ De Heer wist heel goed dat als de mens zijn hand kon leggen op Goddelijke dingen, dat dat een einde van de heerlijkheid zou betekenen. En zoals wij weten, dat is precies wat er gebeurd is.
U kunt dit in heel het Oude Testament zien. Het ene na het andere geval toont dat, wanneer de mens zich naar voren drong en zijn hand op Goddelijke dingen legde, de heerlijkheid vertrok. U weet hoe Jesaja zegt, “In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik de Heere zitten op een hoge en verheven troon, en de zomen van Zijn gewaad vulden de tempel” (Jesaja 6:1). Dit brengt ons op de tragedie van Uzzia. U weet nog wel,—hoe hij een van de grootste koningen was, de Profeet Jesaja verafgoodde hem zelfs. Koning Uzzia die tot grote hoogte steeg als het ging om macht en invloed en aardse heerlijkheid, en toen verstoutte hij zich en drong de Tempel binnen, in het Heiligdom, tot bij het Altaar. Vrees beving de mensen en zij zeiden, ‘Het past u niet, koning Uzzia, om wierook te offeren,’ maar hij sloeg de waarschuwing in de wind en werd met melaatsheid geslagen en hij stierf in schande en al zijn aardse heerlijkheid was weg. Hij drong de Tempel binnen en legde zijn hand op Goddelijke dingen; en wat hem aanging en voor die tijd, verdween de heerlijkheid. De situatie was helemaal omgekeerd toen Jesaja de Heer op de Troon zag, want het was niet langer Uzzia die op de troon zat, maar het was de Heer. En dan keert de heerlijkheid terug. Wanneer de mens een greep doet naar de plaats die God toekomt, vertrekt de heerlijkheid. En dit is er maar één voorbeeld van.
Herinnert u zich David en de Ark der getuigenis? David werd gedreven door de beste motieven aangaande de Ark, en de Ark is altijd de Ark der heerlijkheid. Vergeet nooit dat het altijd de Ark der heerlijkheid is. De heerlijkheid Israëls is geconcentreerd op en vindt haar centrum in die Ark. David kwam met de beste en zuiverste bedoelingen op het idee de Ark naar Jeruzalem te brengen, en nam de verkeerde beslissing een wagen te maken zoals de Filistijnen deden. Daarop plaatste hij de Ark. Dit ging in tegen het Goddelijke Woord over hoe de Ark naar Jeruzalem teruggebracht moest worden; want volgens Gods Wet mochten alleen de Levieten de Ark op hun schouders dragen. Zij hadden kennelijk veel plezier onderweg, tot zij bij de dorsvloer kwamen. De ossen struikelden en Uzza strekte zijn hand uit naar de Ark om te voorkomen dat hij eraf zou vallen. Dus toen hij zijn hand uitstak en ze vastpakte, sloeg de Heer hem dood; en daar stierf hij bij de Ark van God. Toen werd de Ark omgeleid naar het huis van Obed-Edom en verbleef daar een tijd (1 Kronieken 13:1-14; 2 Samuël 6:1-15; 1 Kronieken 15:1-15).
De mens had zijn hand uitgestrekt naar Goddelijke dingen. Wanneer de heerlijkheid van het leven, de heerlijkheid van de vreugde, de heerlijkheid van de geestelijke volheid, de heerlijkheid van de Goddelijke kracht verdwijnt en onder een schaduw terechtkomt of verduisterd of beperkt wordt, dan is dat meestal omdat ‘s mensen hand het getuigenis heeft aangeraakt. De menselijke natuur — d.w.z. zijn oordeel, zijn ideeën, zijn gedachten, zijn wil, zijn emoties — heeft zich opgedrongen in deze zaak. Davids denken ging aan het werk, Davids emoties gingen aan de slag, en het was een heel emotionele toestand. Davids wil ging werken, waardoor zijn ziel, zijn denken en hart en wil naar buiten kwamen om Goddelijke dingen aan te raken. Het was van de mens. En als het zo is, als onze mening en onze emoties en onze beslissingen beslag leggen op de dingen van God, dan komen wij zonder de heerlijkheid te zitten. De heerlijkheid verdwijnt, of de heerlijkheid wordt verduisterd, of de heerlijkheid wordt beperkt. Ja, het is een lang verhaal, zoals het begon in Genesis, ‘Opdat hij niet ook zijn hand legge op.’
Wel, dat is de duistere zijde, maar het is goed dat wij naar die kant gekeken hebben, omdat dat vandaag zo dikwijls het probleem is. De heerlijkheid ontbreekt, of zij is beperkt, en ons hart schreeuwt het uit dat de heerlijkheid terugkeert. Wij bidden de Heer altijd dat de heerlijkheid zich manifesteert, wij bidden de Heer altijd dat de heerlijkheid bekend en waargenomen zal worden. Maar, ziet u, wij moeten opzij gaan staan, wil dat gebeuren. Wij moeten de Heer alle plaats geven wil dat kunnen gebeuren. Het moet alleen en alles de Heer zijn.
Dus, van de ene kant zijn er de beperkende menselijke mogelijkheden en het beperkend menselijk denkvermogen en de beperkende wil. Van de andere kant is er door het inperken of buitensluiten van het natuurlijke menselijke element, de intrede van de Heer, de toename van Christus, omdat dan Christus onze wijsheid, onze kracht, onze wil, ons alles is. Beste vrienden, dat is het pad van de heerlijkheid. En dat pad is pijnlijk voor ons vlees, heel pijnlijk, omdat dit vlees heel sterk is, veel sterker dan wij willen geloven, en toch is het er.
Toch moeten wij afsluiten, en misschien afsluiten met een blijere gedachte. Terwijl wij moeten begrijpen wat de heerlijkheid vereist en de weg van de heerlijkheid moeten zien, willen wij wel tenslotte een laatste blik werpen op de ultieme heerlijkheid. Om dit te doen denken wij terug aan Petrus’ woord, “En als de Opperherder verschijnt, dan zult u de onverwelkbare krans van de heerlijkheid verkrijgen” (1 Petrus 5:4). ‘Een krans der heerlijkheid’, dat is het doel. Natuurlijk is ‘een krans der heerlijkheid’ een symbolisch woord. Ik zie er niet echt naar uit een klein kroontje op mijn hoofd gezet te krijgen, en ik kan mij met de beste wil niet voorstellen er letterlijk drie op mijn hoofd te dragen; en er worden er drie in het Woord genoemd. Het betekent gekroond te worden, je leven en je werk wordt gekroond en bekroond met heerlijkheid. Dat is het laatste beeld, de kroon der heerlijkheid.
Wat is dat? Wel, ik heb gezegd dat er drie kronen zijn, en waarschijnlijk kent u ze goed. Er is ‘de kroon der gerechtigheid’ die wij om bepaalde redenen krijgen. Een kroon der gerechtigheid die de Heer, de rechtvaardige Rechter, geven zal. Paulus zegt, “Verder is voor mij weggelegd de krans van de rechtvaardigheid die de Heere, de rechtvaardige Rechter, mij op die dag geven zal. En niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning hebben liefgehad” (2 Timoteüs 4:8). Wat bedoelde hij? Dit—het was in het laatste deel van zijn leven dat hij in een van zijn brieven vanuit de gevangenis schreef, die prachtige brief die hij schreef aan zijn geliefde kinderen te Filippi, waar hij zo naar verlangde—dat hij zei, “… vergetend wat achter is, mij uitstrekkend naar wat voor is, jaag ik naar het doel: de prijs van de roeping van God, die van boven is, in Christus Jezus” (Filippenzen 3:13-14). Maar dan zegt hij ook, “ikzelf denk niet dat ik het gegrepen heb, maar dit doe ik … … de rechtvaardigheid uit God door middel van het geloof.”
De laatste hartenkreet van de apostel was dat de gerechtigheid Gods door Christus hem mocht tooien; dat hij het zou bereiken; d.w.z., dat hij voor de Troon van de Eeuwige mocht staan zonder bange twijfels, angst of terug te deinzen; dat hij daar gerechtvaardigd mocht staan, er mocht staan niet met een rechtvaardigheid die de zijne was, maar volmaakt mocht staan in gerechtigheid. En dat is wat hij bedoelde met de ‘kroon der gerechtigheid’, daar te staan voor de Eeuwige Troon van Oneindige Heiligheid, bekleed met de Goddelijke Gerechtigheid, en al zijn eigen ongerechtigheid en onvolmaaktheid voor eeuwig verdwenen. ‘Bekleed met gerechtigheid’, dat is wat hij de bekroning voor zijn leven noemde, en de volledigste verwerkelijking van zijn ambitie, ‘Dat ik volmaakt mag staan, zonder dat er iets aan ontbreekt. Ik ben nog niet volmaakt, ik heb het nog niet bereikt, maar als ik alleen maar het punt bereik dat ik in Hem gevonden wordt, zonder een gerechtigheid die ik zelf bezit, maar met Zijn gerechtigheid’. Wat een heerlijk einde!
Dat is een kroon om te begeren, dat is een kroon die de moeite waard is om voor te lijden, een kroon om voor verlaten te worden. Werkelijk een kroon van heerlijkheid! Dat, beste vrienden, is iets waar u en ik het over eens zijn. Als er íets is waar wij meer naar verlangen dan al het andere, dan is het de volledige en definitieve ontsnapping aan onze eigen zondigheid, deze vervloekte gevallen natuur en alles wat die met zich meebrengt. Hoezeer verlangen wij ernaar de kroon der heerlijkheid te bereiken.
En dan is er de kroon des levens. “Wees getrouw tot de dood,” zei de Heer, “en Ik zal u de kroon des levens geven.” Een kroon des levens—wat is dat? “Getrouw tot de dood,” wordt beantwoord met een kroon des levens. Oké, dat is volkomen helder, of niet; de kroon des levens betekent dat de dood geen macht heeft. Hij is beroofd van zijn macht, de dood als macht is vernietigd, en Goddelijk leven, Opstandingsleven, is machtiger dan heel de macht van de dood. Daarom moeten wij staan ‘in de Kracht van Zijn Opstanding.’
In diezelfde brief, in datzelfde gedeelte van die brief, zoals wij hebben geciteerd, in de brief aan de Filippenzen, spreekt Paulus die woorden die ons zo bekend zijn. “Dat ik Hem mag kennen en de kracht van Zijn opstanding.” De roep aan het einde van zijn leven is om ‘de Kracht van Zijn Opstanding.’ Dat is de ultieme en uiteindelijke annulering van de dood in al zijn vormen en in heel zijn kracht, te staan in het goede van een leven dat nooit, maar dan ook nooit meer door de dood kan worden aangetast. Ga naar Johannes in het Boek Openbaring in hoofdstuk 21, vers 4 waar het Woord zegt, “De dood zal er niet meer zijn”, maar “een kroon des levens.”
En dan, de derde kroon is de kroon waar wij het over hebben, ‘de kroon der heerlijkheid’. U weet wat wij hebben gezegd over de heerlijkheid. Heerlijkheid is de uitdrukking van de volle bevrediging van Gods natuur. Kan dat ooit voor mij zijn, voor u, die kroon, de volle tevredenheid van Gods eigen natuur? Dat is waar hij ons voor geroepen en verlost heeft, en ons naartoe werkt, en tenslotte in ons zal uitwerken — deze kroon der heerlijkheid. En misschien hebben wij aan het eind van een lang leven niet de plek bereikt, waar wij op dat moment volledig en ten volle en uiteindelijk de natuur van God bevredigen. Maar op het laatste moment, met onze laatste ademtocht, zal er nog veel onvolmaaktheid aan ons zijn; maar onthoud, als Hij de verantwoordelijkheid op Zich neemt het werk af te maken, dan maakt hij alles goed als dat nog niet gedaan was.
In een oogwenk zullen wij veranderd worden. Alles wat ons dan ontbreekt, wordt ons dan toegevoegd. Alles wat geweest zou zijn, als wij onder Zijn genade en Zijn kracht en werking hadden doorgeleefd, zal op onze rekening worden bijgeschreven. ‘Ik zal voldaan zijn, wanneer ik ontwaak in Uw gelijkenis.’ Ik slaap in, niet geheel in overeenstemming met Uw gelijkenis, maar ‘ik ontwaak in uw gelijkenis’. Enkel dat, een machtig iets dat God zal toevoegen aan hen die getrouw zijn, en getrouw tot het einde; niet volmaakt, maar in de mate dat wij veranderd worden tot dezelfde heerlijkheid, van de ene mate tot de volgende, van het ene beeld naar het andere. De kroon der heerlijkheid is Gods uiteindelijke goedkeuring. Het is Gods uiteindelijke goedkeuring wanneer Hij zegt, “Kom, gezegenden van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is vanaf de grondlegging van de wereld” (Matteüs 25: 34, 23).
En geloof mij, de Heer zal nooit echte vreugde bezitten over wat niet strookt met Zijn eigen natuur. Maar wanneer Hij zegt, ‘De vreugde van uw Heer’, dan heeft Hij bereikt waar Hij Zijn hart op gezet had, want het eindresultaat zal ‘een kroon der heerlijkheid’ zijn, wat Gods volle en volledige goedkeuring, tevredenheid, zal betekenen. O, wat ligt er langs het pad van de heerlijkheid een bijna onvoorstelbaar vooruitzicht.
Nu, ik moet al het andere aan u overlaten, alle andere verbanden met de rijkdommen, en deze heel erg onvolmaakte en beperkte uiteenzetting over de rijkdommen van Zijn genade en de rijkdom van Zijn heerlijkheid. Moge de Heer Zelf erop verdergaan en alles onderwijzen wat wij zelf niet kunnen onderwijzen, alles wat wij nog te weten moeten komen over de rijkdom van Zijn heerlijkheid. Maar moge Hij dit ook gebruiken tot onze hulp, tot onze bemoediging, opdat wij onze weg kunnen vervolgen op het pad der heerlijkheid, tot de uiteindelijke eeuwige heerlijkheid.
|