De fundamenten

HOOFDSTUK EEN


“Bij de Here schuil ik. Hoe durft gij dan tot mij zeggen: vliedt naar uw gebergte als vogels? Want zie, de goddelozen spannen de boog, zij leggen hun pijl op de pees, om oprechten van hart in het duister te treffen. Wanneer de grondslagen zijn vernield, wat kan dan de rechtvaardige doen? De Here woont in zijn heilig paleis, de Here heeft in de hemel zijn troon; zijn ogen slaan gade, zijn blikken doorvorsen de mensenkinderen. De Here toetst de rechtvaardige en de goddeloze; en wie geweld bemint, die haat Hij. Hij regent op de goddelozen vurige kolen en zwavel, schroeiende wind is het deel van hun beker. Want de Here is rechtvaardig en Hij heeft gerechtigheid lief; de oprechten zullen zijn aangezicht aanschouwen” (Psalm 11:1-7, met name vers 3: “Wanneer de grondslagen zijn vernield, wat kan dan de rechtvaardige doen?”).
“Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen” (1 Cor. 3:11).
“En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods …” (2 Tim. 2:19).

We kunnen niet met zekerheid zeggen wanneer de elfde psalm geschreven is. We weten niet precies wat de historische gebeurtenissen waren die aanleiding gaven tot het schrijven van deze psalm. Maar wanneer dit ook was, deze psalm is duidelijk geschreven in een tijd van zeer zware druk, onder zeer moeilijke omstandigheden. De positie van de psalmdichter was vanuit menselijk standpunt heel hachelijk, vol gevaren. Menselijk bekeken viel er niet meer aan een grote ramp te ontkomen. Het was een tijd dat de fundamenten, wat die letterlijk ook geweest mogen zijn, aangevallen werden. Deze grondslagen waren het doelwit geworden van een hevige aanval. Vanuit menselijk standpunt bezien waren de grondslagen reeds vernield. David bevond zich in de maalstroom van die opschudding, die ook ons niet onbekend is, waarbij alle uiterlijke tekenen schijnen aan te tonen dat de situatie hopeloos is. Toch was er diep van binnen iets dat zich daar niet bij wilde neerleggen. Het was niet te verklaren, maar er was een duidelijk innerlijk besef, dat in feite zei: het is niet waar. Vanwege de uiterlijke omstandigheden en alle duidelijke bewijzen die aantoonden dat het wel waar was, kreeg David de raad om te vluchten, om de hele situatie maar in de steek te laten en zijn gezicht te redden, ja zelfs zijn leven, om naar het gebergte te vluchten en zijn toevlucht te nemen tot een aardse plaats van veiligheid. Een berg schijnt soms een heel veilige plaats te zijn. Maar geestelijk gezien is dat niet altijd zo. Hier is een van die gelegenheden, waarbij een berg, hoe betrouwbaar die als schuilplaats ook mag lijken, een plaats van zwakheid is als men er schuilt uit vrees. Ze adviseerden hem naar het gebergte te vluchten om daar te schuilen, maar David wees deze raad van de hand en zei: “Bij de Here schuil ik.”
Wij kunnen uit deze en de vorige psalm opmaken dat een of meerdere goddelozen een machtspositie innamen. De tiende psalm bevat zo’n vijf à zes verwijzingen naar de goddeloze. Wie dit ook was of waren, zij namen een plaats van grote macht in en vormden een bedreiging voor Gods erfdeel. Zij hadden het gemunt op de grondslagen van Gods erfdeel. Temidden van dit alles komt er een vraag op. Het is maar één vraag, één die de hele situatie samenvat: “Wanneer de grondslagen zijn vernield, wat kan dan de rechtvaardige doen?” Dit betekent niet dat David de gedachte dat ze al vernield waren, in zijn hart toeliet, hoewel dit vers volgens een bepaalde vertaling deel uitmaakt van de raad en het advies van zijn bange vrienden. Die vertaling luidt als volgt: “Want de grondslagen zijn vernield. Zo ja, wat kan dan de rechtvaardige doen?”
Als dat de juiste interpretatie is, spreekt dit David des te meer vrij en laat het zien dat hij er geen deel aan heeft. Als het slechts een vraag is die bij David opkomt en die hij overweegt – want het is zonder meer duidelijk dat hij niet aan de gedachte toegeeft – is het ook voor ons een waardevolle reden om die belangrijke vraag te overwegen. “Wanneer de grondslagen zijn vernield, wat kan dan de rechtvaardige doen?” Het antwoord ligt natuurlijk voor de hand. Er is slechts één antwoord op die vraag: “Niets.” Als de grondslagen zijn vernield, kan de rechtvaardige niets meer doen. De situatie is dan volstrekt hopeloos. Dan is het advies van deze mannen een goed advies: “Laat de situatie maar in de steek en probeer aardse zekerheid te vinden. Geef alles maar op, geef je visie maar prijs; het is een verkeerde visie, die niets te bieden heeft.” Dit is één manier van denken. De andere is dat we het vraagteken duidelijk onderstrepen. Met andere woorden, het is nog steeds een vraag: “Als de grondslagen zijn vernield, wat kan dan de rechtvaardige doen?” “Als de gondslagen zijn vernield …” Zijn de grondslagen, ondanks alle uiterlijke schijn, werkelijk vernield? Ongeacht hoe het allemaal lijkt en wat de mensen zeggen over de hopeloosheid van de situatie en de grote macht en verraderlijkheid van de boze, zijn de grondslagen werkelijk vernield? Is er reden om de visie prijs te geven? Moeten we een koers varen, die in de ogen van mensen veiliger is? Moeten we proberen in deze hachelijke situatie wat meer vastheid onder onze voeten te krijgen?
Er is ongetwijfeld een geweldige en hevige aanval van de boze op de fundamenten. De grondslagen van Gods erfdeel worden heftig aangevochten met alle felheid en verraderlijkheid. U ziet in deze psalm het element van verraad in samenhang met de activiteit van de vijand, van de boze. Hij schiet in het duister. Hij strijdt niet met open vizier, maar als een moordenaar. Hij verbergt zich. Hij voert geen eerlijke strijd. Hij houdt zich verborgen en schiet verraderlijk vanuit de duistere plaatsen. En zijn vijandschap, zijn verraderlijkheid is gericht tegen de fundamenten van het leven van Gods volk.
Er zijn dus twee manieren waarop we deze vraag over de vernielde grondslagen nader willen bekijken. In zekere zin, en ten diepste, is het een absolute onmogelijkheid. Het is onmogelijk de fundamenten te vernielen. Om dat aan te tonen heb ik die twee andere schriftgedeelten gelezen: “Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen.” Kan dat vernield worden? Nooit! Alle mogelijke aanvallen zijn al op Hem uitgeprobeerd; elke hamer van satanische bitterheid en verraderlijkheid heeft al op dat aambeeld geslagen en het aambeeld heeft de hamer gebroken, maar is zelf onbeschadigd gebleven. “En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods!” Vanuit dat standpunt gezien, het ware standpunt, kunnen de grondslagen niet vernield worden.
Maar er is een ander standpunt van waaruit dit bezien moet worden en dat betekent zoveel als een vernieling van het fundament; niet een daadwerkelijke vernieling, maar iets wat eigenlijk op hetzelfde neerkomt. Ik bedoel dit, dat de vijand zo tegen de fundamenten is, die hij wil vernielen, dat hij doet wat hij maar kan om de mensen tot een belijdend christendom, een zogenaamd christelijk leven, een veronderstelde relatie met God te brengen, zonder enig fundament. En dat is een verraderlijkheid, die onzegbaar rampzalige gevolgen heeft, want allen die zo bezig zijn zullen vallen. Alles zal instorten en dan zullen ze God de schuld geven. De vijand komt dan meteen hun denken binnen en zegt: “Je hebt je vertrouwen in God gesteld. Hij heeft je in de steek gelaten.” In die zin zijn de grondslagen vernield. Ze zijn teniet gedaan doordat ze buiten beschouwing gelaten zijn. Dit zien we vandaag de dag overal om ons heen. Vanuit deze twee standpunten willen we een ogenblik kijken naar deze wezenlijke stelling: “Als de grondslagen zijn vernield, wat kan dan de rechtvaardige doen?” Dit houdt in dat we meteen vanaf het begin heel bijzondere aandacht moeten schenken aan deze kwestie van Gods fundament. Dat fundament is onneembaar en onverwoestbaar zodra het gelegd is, maar het is wel van het allergrootste belang dat wij Gods fundament hebben, en dat het op de juiste wijze gelegd is. De hele situatie is volstrekt hopeloos, tenzij dat het geval is.
Wij naderen met rasse schreden de periode in de wereldgeschiedenis waarin de fundamenten van het geloof aan de laatste test worden onderworpen. Gods grote nadruk ligt vandaag op de toestand waarin Zijn eigen volk zich bevindt. Zijn aandacht is in de eerste plaats gericht op Zijn volk. Er zijn belangrijke perioden in de kerkgeschiedenis geweest waarin Zijn aandacht via Zijn volk gericht was op de vele onbekeerden. Velen werden in die dagen door het evangelie binnengebracht in Gods Koninkrijk. Het is mogelijk dat in Gods planning nog eens zulke tijden zullen komen waarin Hij Zich op bijzondere wijze uitstrekt naar de verloren schapen om ze binnen te halen. Het is niet zo dat Hij dit vandaag volkomen terzijde geschoven heeft en Hij wil ook niet dat wij er geen aandacht aan schenken. Maar iedereen die de huidige situatie kent, ziet dat Gods belangrijke werk in deze tijd niet het redden van menigten ongeredde zielen is, maar dat Hij overal, in toenemende mate, de harten van Zijn eigen kinderen opwekt, de honger vergroot, zwakheid en nood aan het licht brengt en overal de christenen beproeft. Maakt u tijden van geestelijke beproeving mee? Vindt u het vandaag gemakkelijker om het leven van een heilige te leiden dan vroeger? Als we eerlijk zijn in ons hart, zeggen we: “Nee, het is beslist moeilijker en ons geestelijk leven is bijna voortdurend in het vuur. Wij schijnen telkens weer naar de plaats van beproeving teruggebracht te worden, en elke beproeving lijkt moeilijker dan de vorige.” De Here is bezig met Zijn volk en het is Zijn bedoeling de fundamenten te beproeven. Ten tijde dat God Zich richt op de fundamenten, is de duivel er vooral op uit christenen zonder fundament te krijgen. Dat verklaart de vele christelijke bewegingen in onze tijd, die geen fundament hebben. Het duurt niet lang meer voor de allesbepalende beproeving van ons fundament komt. De vraag voor ieder van ons is of we werkelijk een goed fundament in God hebben, als de basis van ons geloof. Uiteraard moeten we zien wat dat fundament is, maar ik wil nu de noodzaak ervan onderstrepen. Een oppervlakkig geestelijk leven duurt niet lang. Gods winden gaan waaien en dan ontdekken we hoe diep onze wortels zijn. Daarin ligt dan ook de noodzaak om ons fundament nader te beschouwen.
Dan hebben we aan de andere kant dat andere standpunt: wanneer het fundament gelegd is, is er geen enkele reden om de visie prijs te geven, wat ook de uiterlijke omstandigheden mogen zijn, en wat de menselijke gedachten en meningen daarover ook mogen zijn. Hierbij wil ik nu even stilstaan, zonder op dit moment in te gaan op de aard van het fundament.
Er klinkt vandaag de dag een raadgeving van wanhoop aangaande de geestelijke toestand. David was zeker niet exclusief in deze zin. Wij weten allemaal wat die raad is: “U probeert iets onmogelijks tot stand te brengen. Uw norm is een onmogelijke norm. Dat wat u als uw doel gesteld heeft, is onmogelijk. Uw visie is die van een idealist, maar is volslagen onuitvoerbaar en valt onmogelijk te realiseren.” Kijk toch eens naar de vernieling die de vijand heeft aangericht. Telkens wanneer er iets ontstond dat iets meer van Christus had, dat voller, dieper en groter was, telkens wanneer er iets ontstond dat gericht was op Gods uiteindelijke doel en verder ging dan wat gangbaar was, ging de vijand daar zo hevig tegen tekeer dat alles vernield werd. De geschiedenis heeft zich op die manier telkens en telkens weer herhaald en kijk eens naar de warboel die de vijand op aarde van Gods volk gemaakt heeft. Kijk naar de situatie, naar de kracht, de sluwheid en verraderlijkheid van de vijand. Zie hoeveel macht hij heeft, hoe hij alles naar zijn hand zet en hoe hopeloos en zwak je bent in zo’n situatie. Kijk eens naar de geestelijke toestand waarin Gods volk vandaag verkeert. Verreweg de meesten van hen hebben geen werkelijke geestelijke honger en zijn tevreden met hun godsdienst, die slechts uit vormen bestaat. En zelfs als er onder hen zijn die wel geestelijk hongerig zijn en oprecht door willen gaan met de Heer, willen ze de prijs niet betalen als de beproeving komt. Op de een of andere wijze worden zij lamgelegd door de traditie, het historische systeem, door dat wat al zo lang gebruikelijk is, juist wanneer zij op het punt staan verder te gaan met de Heer. Hoewel ze hun verlangen kenbaar gemaakt hebben om door te gaan met de Heer en dat in alle oprechtheid ook van plan zijn, juist op het moment dat ze een beslissende stap willen zetten die hen buiten het systeem voert en verder met de Heer brengt gebeurt er iets, een subtiele, verraderlijke zet van de vijand, of een vrees voor de gevolgen van hun stap, en dan keren ze op hun schreden terug. “Je kunt je visie maar beter opgeven en wat minder hoog grijpen. Je kunt beter kiezen voor iets wat meer zekerheid biedt, iets wat meer voor de hand ligt en normaal is. Je mikt te hoog. De situatie is hopeloos. Geef het maar op!”
Ik denk dat de meesten van ons iets van zulke influisteringen, van binnenuit of van buitenaf, kennen. De Here Jezus kende hier ook iets van. Dit was waar het om ging tijdens Zijn verzoeking in de woestijn, veertig dagen en veertig nachten. Hij was binnengegaan in een leven op een hoger plan dan de wereld ooit gekend heeft. De hele opzet van de vijand was om Hem naar beneden te halen, om Hem door suggestie, door verraderlijkheid en argumenten naar een lager plan te brengen. Hij zei als het ware: “Wat U nu doet is onmogelijk. U kunt beter kiezen voor een vastere grond onder Uw voeten.” Hij wilde de Here Jezus op een zijspoor zetten. Bij zulke argumenten rijst de vraag: “Zijn de fundamenten vernield?” Als dat het geval is, dan is het zeker een goede raad. Dan kunnen we het maar beter opgeven. Maar als het niet zo is, dan is er geen enkele reden om de visie prijs te geven. Zijn de fundamenten vernield? Laten we dat eens wat praktischer formuleren. Heeft God een fundament gelegd? Wij leggen misschien vele fundamenten en komen tot de ontdekking dat ze niet deugen. De vraag is: heeft God een fundament gelegd? Het Woord zegt ons heel duidelijk dat Hij dat gedaan heeft. Legt God een fundament zonder daarop te willen bouwen? Dat zou toch zeker dwaasheid zijn en wie zou God daarvan willen beschuldigen? Maar als God inderdaad een fundament gelegd heeft en dat fundament onverwoestbaar is, dan is Hij van plan op dat fundament te bouwen, om een gebouw daarop te hebben. Kan Gods plan uiteindelijk en volledig door de vijand verhinderd worden? Nee, evenmin als Zijn fundament vernietigd kan worden! Hij zal Zijn doel bereiken. Wat is Gods fundament? Het is Jezus Christus. Hij is nu buiten het bereik van alle vernietigende machten. Wat is Gods bouwwerk? Het is Christus. U mag het bij andere namen noemen: de gemeente die Zijn lichaam is, zij die veranderd worden naar het beeld van Zijn Zoon. Maar hoe je het ook noemt, het is, naar Gods plan en bedoeling, Christus die in volheid tot ontwikkeling komt in de heiligen. Dat kan nooit vernietigd worden. Dat kan nooit omvergeworpen worden. God zal dit realiseren. Als we dat bouwwerk zien als de een of andere beweging, een organisatie, een systeem van christelijk werk, een onderneming, dan hebben we een verkeerd denkbeeld van Gods bouwwerk. Gods bouwwerk bestaat uit heiligen die opgroeien naar het beeld van Zijn Zoon. Omdat Christus blijvend is, is ook het voornemen van God betreffende hen die van Christus zijn blijvend. Gods voornemen kan nooit mislukken. Als wij met alle geweld hier op aarde iets tot stand gebracht willen zien, met succes, dan komen we daar waar de raad om het maar op te geven, goede raad is. Dan zouden we dom zijn om eraan vast te houden. Maar als we niets anders willen dan ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn, dan is dat geen hopeloos verlangen. Dat is Gods bedoeling, die al vaststond voor deze wereld met al zijn veranderingen en zijn duivel er was. “… toch waren zijn werken van de grondlegging der wereld af gereed.” Probeert u werk te verzetten voor de Heer? Probeert u het werk van de Heer te vermeerderen? Geef het op. Ga binnen in die werken die al gereed zijn en dan zult u daardoor tot het doel komen.
Als u een roeping van de Here tot Zijn dienst overweegt, laat me u dan het geheim noemen hoe u er doorheen kunt komen, in volkomen overwinning, met vrucht. Ja, zeker – ook al ziet u het niet – u zult het doel bereiken. Begin te zeggen: “Heer, dit alles is gedaan vóór de wereld bestond. Ik ga binnen in werken die gereed zijn en ik werk samen met U in de verwezenlijking van het volbrachte werk. Ik ga binnen in datgene wat in de eeuwigheid reeds gedaan is, in de raad Gods, die te maken heeft met deze speciale bediening. Ik ga daarin binnen door geloof, uitgaand van het vaste voornemen Gods van vóór eeuwige tijden.” En u zult vrucht hebben in die bediening. God zal u door Zijn heilige Geest nergens heensturen waar geen vrucht is. Dat ziet u nu misschien niet, maar later zult u het zien. God weet het. Hij werkt vanuit iets dat gereed is. Hij zegt tegen een apostel, die Hij in een heidense stad vol zonde en onreinheid brengt: “Vrees niet … want Ik heb veel volk in deze stad.” Niet: “Ik zal veel volk krijgen”, maar: “Ik heb veel volk in deze stad.” “Heer, wanneer hebt u hen verkregen?” “Voordat jij geboren werd, voordat de wereld er was.” Dat is Gods principe. Wij moeten de werken van de Heer doen onder de leiding van de Geest. Zo bouwen we op het fundament dat vastligt en waaraan we niet hoeven te wanhopen. Dan staat het op vaste grond, die niet vernietigd kan worden.
Hoe wezenlijk is het om daarop ons leven gefundeerd te hebben, ons geloof tot behoudenis, en al onze dienst en bediening! O, bevrijd te zijn van alles wat de toets niet kan doorstaan, omdat het van de mens is, zelfs het godsdienstige, en binnengebracht te worden in de dingen die van God zijn en die elke toets kunnen doorstaan! “… En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods.” Het kan niet vernietigd worden. Als we daarop staan, hoeven we nooit op te geven. Er zullen zeker tijden van ernstige beproeving komen en ons hart zal ons influisteren dat we maar beter kunnen vluchten en alles in de steek laten, maar die raad komt voort uit angst. Vergeet niet dat angst nooit alles ziet. Angst ziet maar één ding, dat wat voor ogen is, en is blind voor alle andere factoren. Angst deed de verspieders, die het eerst het land binnentrokken, slechts één ding zien, de moeilijkheden, en verblindde hen voor het hoogste goed, God. Het geloof ziet alle moeilijkheden en hoewel het geloof God misschien niet ziet als Degene die meteen ingrijpt, ziet het Hem wel altijd als Degene die boven alles staat. Angst is kortzichtig. Angst is zeer beperkt in de beoordeling van de situatie. Dit was een raad die ingegeven werd door angst: “Vlucht naar uw gebergte.” Waarom? “Kijk eens hoe de zaken ervoor staan. Is het niet duidelijk dat je het bij het verkeerde eind hebt en de vijand maar doet zoals hij wil?” Zo sprak de angst, maar David kende een andere kant. Het was de kant van geloof en daarom sprak hij: “Bij de Here schuil ik. Hoe durft gij dan tot mij zeggen: Vliedt naar uw gebergte als vogels?” Geloof ziet dat Gods grondslagen vaststaan, dat ze niet vernield kunnen worden. Hoe het er ook uitziet, het geloof kijkt verder dan de uiterlijke omstandigheden en klemt zich vast aan de Here, maakt Hem tot schuilplaats en zegeviert. Sommigen hebben gesuggereerd dat de elfde psalm door David geschreven werd in de tijd dat hij achtervolgd werd door Saul. Ik kan daarin niet meekomen, omdat David vluchtte toen Saul hem achtervolgde, en hier zegt hij dat hij niet zal vluchten. Anderen beweren dat de psalm geschreven werd ten tijde van Absaloms verraad en dat David het advies kreeg om te vluchten. Hij vluchtte toen inderdaad, maar hier zegt hij dat hij niet wil vluchten. Er zal een andere historische achtergrond voor gevonden moeten worden. Waarom vluchtte hij niet? Waarom liet hij de situatie niet in de steek en zei: “Ja, jullie hebben gelijk. De vijand heeft toegeslagen. Hij heeft de grondslagen zelfs vernield. Ik zal maar minder weerstand gaan bieden, want het heeft toch geen zin meer”? Waarom verwierp hij deze gedachten? Eenvoudig omdat de ogen van zijn hart op de Heer gericht waren en er geen persoonlijke belangen op het spel stonden. Er was geen organisatie, geen vereniging, geen beweging waar hij zo mee verbonden was, dat als die in elkaar zou storten, zijn hele leven verloren zou zijn. Nee, het was de Heer. Het is geweldig om bij de Here te zijn en los van alles wat minder is, om één te zijn met de Here in Zijn voornemen. Wat zou het als al het andere in rook opgaat? Daar ging u immers niet in op, daar was uw hart immers niet op gericht. Waar u op gericht was, was niet iets tijdelijks, iets hier op aarde; het was geestelijk en eeuwig en niets kan dat vernielen.
U ziet, geliefden, waar het om gaat. U en ik dienen gegrond te zijn op Gods doel. Datgene wat ons hele leven en al onze activiteiten behoort te bepalen, is Gods doel. En wat is Gods doel? Laten we heel duidelijk stellen dat het Gods doel niet is om hier op aarde iets op te richten, zelfs niet als Zijn naam eraan verbonden is. Alles wat gebonden is aan deze aarde, zal met de aarde verdwijnen. Gods doel is geestelijk, namelijk in toenemende mate Zijn Zoon in het leven van Zijn kinderen te openbaren – meer van Christus. De rest doet er helemaal niet toe. Alle aspecten van het werk die slechts tijdelijk zijn, zijn van zeer weinig belang. Waar het om gaat is dat mannen en vrouwen volmaakt worden in Christus. Wij zijn hier niet om iets op te richten en dan te proberen de mensen zover te krijgen dat ze daar lid van worden, dat ze zich daarbij aansluiten – zelfs niet als we dat een “getuigenis” noemen. Laten we voorzichtig zijn en aan de goede kant beginnen. Wij zijn hier niet op aarde om een bepaalde leer te brengen en mensen tot aanhangers van die leer te maken. Als u het Nieuwe Testament leest, ziet u dat mensen samenkwamen omdat ze al ergens in waren. Ze kwamen niet om zich ergens bij aan te sluiten. Het getuigenis is niet iets waar je je bij aansluit. U wordt toegevoegd doordat u in het getuigenis bent. Begrijpt u dat? Dit is iets buitengewoon belangrijks in verband met dit onderwerp. We worden teleurgesteld en krijgen het moeilijk als we proberen mensen iets te laten overnemen. Laten we in de kracht van de heilige Geest ons getuigenis geven. Laat de Heer Zijn werk doen in ons hart en als Hij dat doet, zullen we innig aan elkaar verbonden zijn. De uitdrukking van de gemeente hier op aarde is het gevolg van het werk dat binnen in ons gebeurt en niet van iets wat u bij elkaar gebracht hebt, zelfs niet rond een bepaalde leer, een getuigenis of een gemeenschap. Laten we alstublieft niet denken dat we ons kunnen aansluiten bij een gemeenschap. Gemeenschap is er. Het is het gevolg van iets innerlijks.
Ik wil nu alles wat ik gezegd heb in deze wet samenvatten: het doel is een innerlijk leven in God te bezitten en als dat er is, dan hebben we iets wat nooit vernield kan worden. Als u een ander doel hebt, als u een uiterlijke vorm of ordening wilt hebben, bent u bezig met iets dat vernield zal worden; het zal schade lijden, het zal in stukken gebroken worden. Daarom zien we zoveel splitsingen. Waar het om gaat is iets zuivers dat bij enkelen in hun leven ingewerkt is en omdat in ieders leven hetzelfde werk gedaan is, komt dit kleine groepje bij elkaar in een wonderbare eenheid en iets van God Zelf wordt in hen gevonden. Maar daarna beginnen anderen zich bij hen aan te sluiten, en het onderricht te aanvaarden. Dan komt er een volgende generatie, die het onderricht van de eerste generatie overneemt, maar dat werk is niet in hun binnenste gedaan en het is niets anders dan het voortzetten van een leer, een traditie, zonder de innerlijke werkelijkheid. En wat gebeurt er? Het duurt niet lang of er komt een scheuring en daarna de ene scheuring na de andere. Maar dat ene dat van Christus is in het hart, kan niet verdeeld worden. Dat maakt gemeenschap, dat is onverwoestbaar. Maar als iets slechts uiterlijk is, historisch, traditioneel en leerstellig, kan het uiteenvallen in evenveel fragmenten als er mensen zijn. Het fundament is Jezus Christus. Jezus Christus moet groeien in het hart, ontwikkeld worden, ten volle in de heiligen gestalte krijgen. Dat is een onvernietigbaar gegeven – Christus als het fundament in ons binnenste.
Ik denk dat we veel meer zorg moeten hebben voor elkaars geestelijke groei. Alles moet binnen dat doel vallen: de geestelijke groei van elkaar. Al het andere dat goed en recht is, elke uiterlijke uitdrukking zal daarvan een gevolg zijn. Dit is het grondprincipe, onze wederzijdse geestelijke ontwikkeling, de toename van Christus. Alle activiteiten en bedriegerijen van de hel kunnen dat nooit vernielen. Dat is Gods fundament in ons, dat voor altijd blijft staan.


HOOFDSTUK TWEE


“Bij de Here schuil ik. Hoe durft gij dan tot mij zeggen: Vliedt naar uw gebergte als vogels? Want zie, de goddelozen spannen de boog, zij leggen hun pijl op de pees, om oprechten van hart in het duister te treffen. Wanneer de grondslagen zijn vernield, wat kan dan de rechtvaardige doen? De Here woont in zijn heilig paleis, de Here heeft in de hemel zijn troon; zijn ogen slaan gade, zijn blikken doorvorsen de mensenkinderen (Ps. 11:1-4).
“Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij. Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, waarop een ander voortbouwt. Maar ieder zie wel toe, hoe hij daarop bouwt. Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen. Is er iemand, die op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi, of stro, ieders werk zal aan het licht komen. Want de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken. Indien het werk, dat hij erop gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen, maar indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, doch hij zelf zal gered worden, maar als door vuur heen. Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont? Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig!” (1 Cor. 3:9-17).

In onze overdenking over de fundamenten willen wij nu stilstaan bij een derde punt. In de eerste brief aan de Corinthiërs zien we een andere manier waarop de grondslagen in wezen vernield worden, in ieder geval ernstig gehavend. Dat komt door wat erop gebouwd is, het bouwwerk dat op het fundament geplaatst is. Die grondslagen zijn hierdoor weliswaar niet volledig en totaal vernield, maar ze zijn wel beroofd van hun grootste verdienste en daardoor zijn ze vernield in hun wezenlijke betekenis. De woorden van de apostel maken dit duidelijk: “Ik heb het fundament gelegd, waarop een ander voortbouwt. Maar ieder zie wel toe hoe hij daarop bouwt.” En dan zegt Paulus dat sommigen met bepaalde materialen bouwen en anderen met andere materialen. Dan komt het vuur van God om dat bouwsel te beproeven, en het hout, hooi en stro gaan in rook op. Als alles verbrand is, is het de vraag wat nu de waarde van dat fundament was als er niets op rust, nadat alles gezegd en gedaan is. In dat opzicht is het fundament in zijn wezenlijke betekenis en waarde vernield. De apostel zegt ons dat zij die zoiets doen, behouden kunnen zijn. Omdat ze Christus als fundament hebben, verliezen ze hun behoudenis dan wel niet, maar ze waren niet gered om alleen behouden te zijn. Christus kwam niet in hen om daar alleen maar te zijn. Hij was niet het fundament om alleen het fundament te blijven. Een fundament veronderstelt een bouwwerk, het wijst erop, impliceert dat, maakt het noodzakelijk. Je kunt een fundament niet rechtvaardigen als er niets op gebouwd is. Wat erop gebouwd wordt, rechtvaardigt het fundament. Wat zou u denken van een aannemer die overal fundamenten legde, op alle mogelijke plaatsen, jaar in jaar uit? Als je ze zou zien, al die fundamenten en alleen maar fundamenten, zou je zeggen: “Die man doet zijn beroep, zijn werk geen recht.” De enige rechtvaardiging voor het leggen van fundamenten is dat er iets op gebouwd wordt.
Onze behoudenis is gerechtvaardigd omdat er iets op gebouwd wordt. Dat ligt in onze behoudenis besloten. Het doel waartoe we behouden zijn, blijkt pas als Gods gebouw zichtbaar is. Dat God ons gered heeft wordt gerechtvaardigd als Hij Zijn bouwwerk verkrijgt. Dat is de rechtvaardiging van de genade Gods.
Dan gaat de apostel verder en zegt iets over Gods tempel: “Gods bouwwerk zijt gij” en verder: “Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt?” Gods bouwwerk, Gods tempel! Nu is wat wij bouwen op onze verlossing een rechtvaardiging van het fundament of het vernielt het fundament, dat wil zeggen het maakt het nutteloos voor Gods volle bedoeling en plan. Dat is duidelijk. Er is een manier waarop zelfs het goddelijk fundament nagenoeg waardeloos gemaakt wordt. Het wordt beroofd van zijn werkelijke waarde doordat er iets op gebouwd wordt dat niet naar Christus is. Dit is heel duidelijk en heel elementair, maar het helpt ons iets verder.
Het bouwwerk moet in overeenstemming zijn met het fundament. Het moet geestelijk en zedelijk uit één stuk zijn; het moet gelijk zijn. Zoals het fundament is, zo moet ook het bouwwerk zijn. Het bouwwerk moet zijn karakter ontlenen aan het fundament. Het fundament, zo lezen we, is Jezus Christus en het hele gebouw moet zijn karakter en aard ontlenen aan zijn fundament. Weet u waar Christus het fundament legde? Hij groef de oude fundamenten tot aan de hel toe uit, tot aan de diepste bodem der zonde. Hij ging tot aan de rotsbodem om daar het fundament van onze behoudenis te leggen. Dieper kon Hij niet gaan. Hij ging dwars door de hel om het fundament voor onze eeuwige verlossing te leggen. Denkt u zich nu eens in dat op zo’n fundament iets gebouwd wordt van dun hout, hooi of stro. Rechtvaardigt dat die funderingen? Er is iets nodig wat Christus waardig is, iets wat Zijn volbrachte werk waardig is, iets dat spreekt van de grootheid van Zijn genade en heerlijkheid. Dat is Gods bouwwerk.
Nadat we dit gezegd en gezien hebben, kunnen we deze brief aan de Corinthiërs voor ons nemen, die nu vanzelf duidelijk voor ons wordt. Denk eraan dat als we spreken over het vernielen van de fundamenten, we dat in deze zin bedoelen, dat er iets op gebouwd wordt wat Christus niet waardig is.
Deze Corinthebrief gaat over het probleem waar Paulus mee geconfronteerd werd toen hij overwoog Corinthe te bezoeken. Er was daar een situatie waaraan vele kanten zaten die samen een probleem vormden dat het hart kon breken en het geloof verwoesten van ieder die niet een goed fundament had. U zult zien dat het absoluut nodig is in zo’n situatie een goedgelegd fundament in u te hebben.

De wijsheid van de wereld en de dingen van de Geest

Het eerste hoofdstuk van de Corinthebrief brengt u in de eerste fase van Paulus’ probleem. Voor u dat hoofdstuk uit hebt, hebt u al ontdekt, dat in de gemeente in Corinthe de geest van de wereld binnen was gekomen, die beslag op de gelovigen had gelegd. De geest van de wereld was in Corinthe de geest van wereldse wijsheid; Corinthe was een centrum en bolwerk van wijsbegeerte. Het hoogste vermaak bestond uit de discussie van de laatste ontwikkelingen in de wijsbegeerte, de nieuwste gedachten. Het was een plaats waar de menselijke rede het voor het zeggen had en de waarde van alle dingen bepaald werd door verstandelijk beredeneren, argumenteren, debatteren en discussiëren. Het was een wereldcentrum van het rationalisme en dat was binnengeslopen in de gemeente van Gods kinderen. En wat we zien in deze brief is dat Gods volk in die geest, in die gezindheid, met geestelijke en hemelse dingen, met de dingen van God bezig was. Ze verlaagden ze tot het niveau van zuiver menselijke argumentatie, discussie en beredenering. Ze pasten de toets van het menselijk verstand erop toe en probeerden zo de dingen van God binnen het beperkte bereik van het menselijk denkvermogen te brengen. Zo bediscussieerden zij wat de apostel de dingen van de Geest Gods noemt en brachten de hemelse, eeuwige, geestelijke dingen op aards vlak, op het niveau van werelds verstandelijk denken.
Uiteraard kwam dat niet alleen ten tijde van Paulus voor. We zien het ook overal in onze tijd. Telkens weer ontmoeten we mensen bij wie de enige grote belemmering om de dingen van de Geest Gods te verstaan, hun eigen hoofd is. Hun hoofd zit hen in de weg en alles wat ze niet terug kunnen voeren tot hun eigen verstandelijk bevattingsvermogen, verwerpen ze. En als je zegt: “Luister eens, je zult moeten ophouden met redeneren en argumenteren en God een kans geven langs de weg van geloof”, antwoorden ze: “Waarom hebben we dan hersens gekregen?” Dat betekent dat onze hersens de eeuwige dingen moeten kunnen bevatten. Als dat zo is, dan moge God de eeuwige dingen te hulp komen!
Dit was de eerste fase van Paulus’ probleem. Zeker niet gering. Degenen onder ons die dit ooit tegengekomen zijn, al was het in het klein, weten wat een grote moeilijkheid dit is.

Menselijke voorkeuren, sympathieën en antipathieën

Als we doorlezen in hoofdstuk twee, zien we dat het onderwerp van hoofdstuk één nog verder uitgewerkt wordt. Als we doorgaan naar hoofdstuk drie komen we op het terrein van menselijke voorkeur, sympathie en antipathie op het vlak van leer en leraars, prediking en predikers, de boodschappers van God en hun boodschap. De ene school zegt: “Paulus is de man die we graag mogen en zijn wijze van verkondiging is wat we graag horen. Misschien bent u meer gesteld op Apollos of Petrus, maar wat ons betreft is Paulus onze man.” Binnen dezelfde gemeente was er een ander groepje dat zei: “Geef ons maar Apollos en zijn wijze van onderricht. Houden jullie Paulus en Petrus maar, maar wij willen Apollos.” Het derde groepje zei: “O.K. als jullie Paulus graag willen hebben, en jullie Apollos, ga je gang, maar wij houden ons aan Petrus.” Er was ook nog een vierde categorie, die op superieure toon zei: “Wat ons betreft, ga je gang, jullie kunnen Paulus, Apollos en Petrus krijgen, maar wij zijn van Christus” (iets heel anders dan de anderen, natuurlijk). Ziet u wat dit impliceert? Christus wordt tot een partij gemaakt. Weet u, als menselijke voorkeuren de vrije teugel gelaten wordt, krijgen we heel grote problemen. Dit was de situatie in Corinthe; ze hadden menselijke sympathieën en antipahtieën, en die zijn diep geworteld in de menselijke natuur. Er is veel genade voor nodig om die te overwinnen. En dit veroordeelde hen juist. Als er veel genade voor nodig is om deze dingen te overwinnen, en je kunt ze maar niet overwinnen, dan heb je dus niet veel genade. Dat was het probleem dat voor Paulus lag, waarvoor hij een oplossing moest vinden en waarvoor hij verantwoordelijk was voor God.

De tragedie van geremde groei

In hoofdstuk drie vinden we ook een toestand die misschien nog moeilijker is, namelijk ernstig vertraagde groei. Nadat ze al geruime tijd kinderen Gods waren en de dingen van God in hun midden hadden, zei Paulus dat hij niet tot hen kon spreken als tot geestelijke mensen, maar slechts als tot vleselijke, nog onmondigen in Christus. Dat is uiterst tragisch. Er zijn misschien weinig dingen in het menselijk leven zo triest en tragisch als een gestagneerde groei in de kindertijd, terwijl de jaren verder gaan. Zo was de situatie in Corinthe. Paulus zegt dat de oorzaak van deze stagnatie vleselijkheid was. Vleselijkheid belemmert de groei altijd. Terwijl ze volwassen hadden moeten zijn, waren ze nog steeds hulpeloos, afhankelijk, geestelijke babies, zonder inzicht, zonder besef of vermogen om geestelijke verantwoordelijkheid te dragen. Het was een heel moeilijke situatie. Geliefden, dat gold niet specifiek voor Corinthe of voor de tijd van Paulus. Tallozen onder Gods volk bevinden zich heden in zo’n situatie. O ja, het is droevig om mensen tegen te komen die de Heer al jaren kennen, tientallen jaren, en die nog geen geestelijke vermogens hebben ontwikkeld waardoor ze geestelijke verantwoordelijkheid kunnen dragen. Ze weten niets. Alles moet hun gezegd worden! Zo zijn er tallozen. De redenen daarvoor zijn niet altijd dezelfde. Het is waar dat vleselijkheid meestal de oorzaak is, maar ik ben bang dat gebrekkig onderricht in vele gevallen ook daarvoor verantwoordelijk is. Ze zijn nooit gevoed. Het is een tragische situatie die we vandaag de dag om ons heen zien, maar het is helaas een feit, wat ook de oorzaak moge zijn. Hier in Corinthe was het hun eigen verantwoordelijkheid, hun eigen schuld, hun vleselijkheid.

De schande van geestelijke trots

Als we doorgaan naar hoofdstuk vier, dan zien we dat de apostel daar spreekt over geestelijke trots. Het probleem neemt deze vorm aan. De Here had hen gezegend met geestelijke gaven en was hen zeer genadig geweest. Hij had hen Zijn geestelijke rijkdommen toevertrouwd en nu pochten ze op deze bezittingen; ze gingen er zo prat op alsof ze ze door hun eigen bekwaamheid verkregen hadden, en door hun eigen inspanning behaald hadden. De apostel zegt: “… en indien gij het dan ontvangen hebt, wat beroemt gij u, alsof gij het niet ontvangen hadt?” Met andere woorden: “Waarom proberen jullie anderen te laten denken dat jullie geestelijk bezit het gevolg is van eigen geestelijke bekwaamheid, alsof jullie dit door je eigen inspanning bereikt hebben? Waarom beseffen jullie niet dat dit alles de genade van God is, en dat jullie in alle nederigheid afhankelijk van de Here zijn?” Ze roemden in hun geestelijke gaven alsof die hun eigen geestelijke prestatie waren en geen gaven. Geestelijke trots is iets verschrikkelijks. Gewone trots is erg genoeg; altijd het kenmerk van onwetendheid, maar geestelijke trots is nog veel erger.
Dan is daar de volgende fase van het probleem waar Paulus mee geconfronteerd wordt. Wat we tot nu toe gezien hebben zou je de moed al in de schoenen doen zinken, maar er is nog meer! Hoofdstuk vijf: “Inderdaad men spreekt van hoererij onder u …” Onder gelovigen? In een gemeente van de Here? Ja, een tragische geschiedenis, die zich door de eeuwen heen steeds weer herhaald heeft. Maar voor ieder die enig besef heeft van geestelijke verantwoordelijkheid voor zielen, is het hartverscheurend om zoiets mee te maken.
Hoofdstuk zes: gelovigen, leden van het lichaam van Christus slepen elkaar voor de aardse rechters, dagvaarden elkaar, beschuldigen elkaar, brengen rechtszaken voor goddeloze rechters. Medeleden van het lichaam van Christus! O, wat een misvatting van het lichaam van Christus. Ze stonden tegen elkaar op en vochten voor hun eigen rechten.
En zo gaat hij verder. Het duurt niet lang of u leest over ontzettende wanordelijkheden bij de tafel des Heren. Eén ervan was dat ze de tafel des Heren maakten tot een uitgelaten feest. Mensen die wat wereldse goederen betreft beter af waren, brachten allerlei luxe etenswaren en de armen konden alleen maar het weinige dat ze hadden brengen. Er was klassenonderscheid en al dat soort dingen. De apostel zegt: “Hebt gij geen huizen? Als u zich tegoed wilt doen, heb dan tenminste het fatsoen om het in uw eigen huis te doen, niet in de gemeente des Heren.” In die tijd was het zo dat ze vaak een gewone maaltijd tot een sacrament maakten. Ze kwamen bij elkaar, aten en dronken samen, en dan, heel spontaan, op heel natuurlijke wijze, maakten ze van hun maaltijd een getuigenis. Deze liefdemalen waren echter ontaard tot zoiets alledaags, dat alle heerlijkheid, schoonheid en heiligheid van het lichaam en het bloed van Christus neergehaald werden. Dit was geen klein probleem en niet eenvoudig op te lossen. Er waren nog andere aspecten aan, die we nu laten rusten.
Als we verder lezen komen we nog meer wanordelijkheden in de gemeente tegen. Er waren mensen die autoriteit naar zich toe trokken en u weet wat de apostel te zeggen heeft over wanorde in het Huis van God. De plaats van de man is onder het soevereine hoofd Christus, in een geest van onderdanigheid, om zo zijn bediening in het Huis van God uit te oefenen. Maar hier trokken mannen zelf gezag naar zich toe in plaats van hun gezag te ontlenen aan de onderdanigheid aan Christus. En dan de vrouwen; zij bleven niet in de hun van Godswege toegewezen plaats en zetten de hele orde van de gemeente op de kop. De apostel vertelt hen wat dit betekent: “Jullie zijn onder je goddelijke bedekking vandaan gekomen en komen zo in aanraking met de boze geesten die Eva verleid hebben. De duivel is erop uit om de gemeente op dezelfde wijze uiteen te laten vallen en jullie geven hem door deze wanorde de kans die hij zoekt.” De hele kwestie was een zaak van orde. De Here heeft een orde voor Zijn Huis en allen kunnen daarin hun bediening vervullen – vrouwen en mannen – als zij in Zijn ordening blijven.
Ik denk dat iedereen die in zijn leven de fundamenten niet vast heeft liggen, zo’n situatie op zou geven, de zaak in de steek zou laten en weglopen. Hij zou doen wat de raadslieden David adviseerden: naar het gebergte vlieden. “Wanneer de grondslagen zijn vernield, wat kan dan de rechtvaardige doen?” Met een situatie als deze zijn toch zeker de grondslagen wel vernield? Helemaal niet! Ik lees dat Paulus na dit alles helemaal niet wegloopt. Hij aanvaardt niet dat de fundamenten vernield zijn, maar hij ziet wel dat die fundamenten door dit alles beroofd worden van hun waarde. Dit is het wat de fundamenten vernielt in hun eigenlijke waarde.

Het natuurlijke en het geestelijke

Wilt u een uitleg horen over wat Paulus bedoelde met hout, hooi en stro? Dat is het! Het Woord verklaart zichzelf. Wat bedoelde hij met het bouwen met hout, hooi of stro op dat fundament? Dit was het wat hij bedoelde: scheuringen, verdeeldheid, wereldse wijsheid, intellectuele praalzucht en de rest. Dit zijn dingen die door het vuur verwoest worden. Wat blijft er dan over? Wanneer je met dat materiaal bouwt, kun je niet tegelijkertijd met ander materiaal bouwen, en daarom blijft er niets over. Wilt u een uitleg over wat Paulus in hoofdstuk twee bedoelt met het geestelijke en het natuurlijke? “Doch een ongeestelijk (natuurlijk of psychisch) mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is.” Natuurlijk en geestelijk. We weten dat dat woord natuurlijk of ongeestelijk (NBG) in het Grieks het woord psychisch is, van de ziel, de zielse mens. Hij wordt daar tegenover de geestelijke mens geplaatst. Wat is de zielse mens? De eerste brief aan de Corinthiërs vertelt het u. De mens die met natuurlijke wijsheid omgaat met geestelijke dingen is ziels. De mens die beïnvloed en gedreven wordt door zijn eigen natuurlijke sympathieën en antipathieën, zijn eigen voorkeuren, – Paulus, Apollos, Petrus – dat is de zielse mens. Maar tegenover hem staat de geestelijke mens. De mens die niet in de eerste plaats gedreven wordt door zijn eigen verstand, maar opziet naar de Here, die Geest is, om inzicht in de dingen van de Heer. De geestelijke mens wordt nooit beïnvloed of geleid door zijn eigen sympathieën of antipathieën voor mensen of leringen of iets anders. Hij wordt geleid door wat de Here behaagt. Hij zegt niet: “Ik hoor deze man liever dan die, ik geef de voorkeur aan deze leer boven die.” Hij zegt: “Heeft Paulus iets van Christus? Wel, dat wil ik hebben. Het gaat mij om Christus. Het werktuig doet er niet toe, het gaat mij om Christus.” Er is geen verdeeldheid in de geestelijke mens, geen bepaalde voorkeur. Hij weet misschien voor zichzelf wel wat hij van nature het liefst zou horen, maar hij staat deze dingen niet toe zijn gedachten of zijn relaties in enig opzicht te beïnvloeden. De geestelijke mens brengt een andere gelovige niet voor de rechter om voor zijn eigen rechten op te komen. De geestelijke mens maakt zich niet schuldig aan hoererij. De geestelijke mens brengt geen wanorde in het Huis van God, dat doet de “mens der ziel”. Ziet u, deze hele brief geeft een duidelijke uitleg van de betekenis van het natuurlijke of psychische en het geestelijke.

Hoe Paulus de overwinning behaalde in Corinthe

Dit brengt u weer terug naar het begin. Wat voor gebouw is passend voor het goddelijke fundament? We hebben gezien hoe Paulus dit probleem aanpakte. Wat een schitterend voorbeeld van hoe je een geestelijk probleem moet benaderen! Ik hoop in niet één gemeente ooit zo’n probleem mee te maken. God verhoede dat. Maar ik zie hier een prachtig voorbeeld hoe je tegenover een situatie moet staan die naar de mens onmogelijk is, hoe je die moet aanpakken en de overwinning behalen. Ik ben zo blij dat Paulus de overwinning behaalde. Lees de tweede brief en je ziet dat hij gewonnen heeft. Hij is de situatie de baas gebleven en zij staan met hem in de overwinning. Wat zijn bediening in de eerste brief betreft, was alles in een toestand van onzekerheid. De tweede brief is de brief van zijn bediening. “Daarom, nu wij deze bediening hebben, die ons door barmhartigheid is toevertrouwd, verliezen wij de moed niet, maar hebben wij verworpen alle schandelijke praktijken, die het licht niet kunnen zien, daar wij niet met sluwheid omgaan of het woord Gods vervalsen, maar de waarheid aan het licht brengen en zo bij elk menselijk geweten onze eigen aanbeveling zijn voor het oog van God.” Dan is er een heerlijk hoofdstuk over droefheid naar Gods wil die onberouwelijke inkeer brengt, en wat de vrucht van die inkeer is. Maar Paulus heeft gewonnen, dat is waar het om gaat. Hij heeft het probleem opgelost, van welke kant je het ook beziet. Hoe heeft hij dat gedaan? Neem 1 Corinthe 1 weer voor u. Daar zie ik Paulus met dit probleem levensgroot voor zich. Hij boog zich neer, vol zorg, en bad: “Heer, dit is iets verschrikkelijks. Alleen U kunt er wat aan doen, maar er moet iets gebeuren. Deze situatie verheerlijkt U niet. Geef mij de sleutel tot deze situatie, tot dit hele probleem.” En terwijl Hij de Here zocht, zag hij het ineens en riep misschien wel uit: “Ik heb het gevonden”, en begon daarna te schrijven. Als je in hoofdstuk één iedere verwijzing naar de Here Jezus onderstreept, heb je zeventien potloodstrepen in eenendertig verzen, een gemiddelde van meer dan een per elke twee verzen. Die alle kun je samenvatten in die geweldige uitspraak in hoofdstuk twee: “Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd.” “Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen.” Wat is dus de oplossing? Dat de Here Jezus Zijn volledige en rechtmatige plaats krijgt! Geef de Here Jezus de plaats als absoluut Heer in uw hart, in uw leven, in de gemeente, en alle problemen moeten wijken voor Zijn licht. Als de Here Jezus het voor het zeggen heeft in ons hart, verdwijnt alle verdeeldheid. Je hoeft het niet weg te doen, het verdwijnt vanzelf. Wat wij nodig hebben voor al onze verdeeldheid, ons gebrek aan liefde, onze scheuringen, onze sympathieën en antipathieën, is de volheid van Christus. Christus als Heer, Christus als Meester, Christus die regeert. En zoals allerlei ongedierte in een donkere kelder wegkruipt zodra het licht schijnt, zo zullen ook verdeeldheid en scheuringen en alles waar die door veroorzaakt worden, verdwijnen als Christus Zijn plaats krijgt. Het is de oplossing voor elk probleem.
Als het fundament gerechtvaardigd zal worden, kan dat alleen door een bouwwerk overeenkomstig de aard van het fundament. Christus de wortel, en Christus de stam, de takken en de vruchten. Alles is Christus. We hebben iets om over na te denken. “Wanneer de grondslagen zijn vernield, wat kan dan de rechtvaardige doen?” Vernield in deze zin, dat ze zinloos geworden zijn door wat er bovenop gebouwd is. Wat kan de rechtvaardige doen? Er is niets aan te doen, behalve dit ene, maar dat ene doet de rest, en dat is dat de Here weer Zijn plaats krijgt. Paulus moet wel een heerlijk geloof in Christus gehad hebben, om een dergelijke situatie zo aan te pakken. Denk eens rustig na over een fase van het probleem, hoe u dat zou willen oplossen. Maar met het hele probleem geconfronteerd te worden, in al zijn facetten – meer dan ik er genoemd heb – en dan te beseffen dat je geestelijk verantwoordelijk bent voor die situatie, dan heb je wel een machtig geloof nodig om te geloven dat de hele situatie verandert als de Here Jezus slechts Zijn plaats krijgt. Ja, dat is voldoende, toen in Corinthe en daarna steeds weer. Er is geen probleem, geen moeilijkheid die niet opgelost kan worden door Christus de troon te geven. Alle problemen in de wereld, van alle volken, zullen worden opgelost als Christus de troon bestijgt. Er is geen andere oplossing, maar deze oplossing is zeker. Zo heeft God alles bepaald, dat als Zijn Zoon Zijn plaats ingenomen heeft, alle problemen worden opgelost. Maar het oordeel moet beginnen bij het Huis Gods, bij ons.
Ik heb dit alles gezegd bij wijze van illustratie. Het kan misschien op de een of andere wijze door ons toegepast worden. Of dat wel of niet het geval is, zullen we voor het aangezicht van de Here moeten beslissen. Hebben we ons wel of niet aan een van deze dingen schuldig gemaakt, misschien niet met de daad, maar wel in de geest, in principe? Als het niet op ons persoonlijk van toepassing is, kan deze geweldige waarheid zeker ons hart helpen. Hoe lossen wij ons probleem op, of dat nu in onszelf is, of bij anderen? Slechts op één manier. Verhoog de Here Jezus in je eigen hart en probeer dat ook te doen in de harten van anderen. Richt je aandacht eerst op Hem en daarna kunnen in Zijn licht alle dingen worden opgelost.
Paulus zei: “Jezus Christus, en die gekruisigd.” U ziet waar het fundament uit bestaat. Jezus Christus als het fundament omvat in deze brief de gekruisigde Christus, de betekenis van Zijn dood voor ons, maar ook de opgestane Christus en de verhoogde Christus, het soevereine hoofd van Zijn gemeente. Die drie dingen vormen samen het fundament. Als we weten wat de dood van Christus voor ons betekent – Christus en die gekruisigd, wij, gestorven met Christus – hoe kan er dan plaats zijn voor de natuurlijke mens, de vleselijke mens? Hij is er niet meer. Als we weten wat het betekent om met Christus opgestaan te zijn, dat wil zeggen, levend voor God – maar dan ook alleen voor God, niet voor iemand of iets anders, en zeker niet voor onszelf – als we weten wat de absolute heerschappij van de Here Jezus betekent, die ons onder Zijn regering brengt, hoe kunnen we dan ooit spreken van: ik ben van Paulus, ik van Apollos, ik van Petrus? Als Christus alles is, is er geen plaats meer voor hen. Dit zijn de draden die door de hele Corinthebrief heen lopen. De Geest laat u de gekruisigde, opgestane en verheerlijkte Christus zien. Dat is het fundament en wat daarop gebouwd wordt, moet dienovereenkomstig zijn.
Moge het Woord ons binnenbrengen in de heerlijkheid van Christus, want daar eindigt hoofdstuk één: “Wie roemt, roeme in de Here.”


HOOFDSTUK DRIE


“Wanneer de grondslagen zijn vernield, wat kan dan de rechtvaardige doen?” (Ps. 11:3).
“Maar aan een ieder onzer afzonderlijk is de genade gegeven, naar de mate, waarin Christus haar schenkt. Daarom heet het: opgevaren naar den hoge voerde Hij krijgsgevangenen mede, gaven gaf Hij aan de mensen” (Ef. 4:7,8).
“En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus. En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde” (Ef. 4:11-16).

Bouwen brengt strijd met zich mee

We zullen nu verder gaan met een volgend aspect van dit belangrijke onderwerp van de fundamenten. In die elfde psalm, van waaruit we onze overdenking begonnen zijn, is één kenmerk dat algemeen geldt als het gaat over fundamenten en bouwen in het Woord van God. U herinnert zich dat David, toen hij deze psalm schreef, omgeven was door verraad, tegenstand en vijandschap. De goddelozen spanden de boog om de oprechten van hart in het duister te treffen. Temidden van die vijandschap spreekt de psalmist over de grondslagen en daarna zegt hij: “De Here woont in Zijn heilig paleis.” Je ziet hier twee dingen, die altijd samengaan; ze horen bij elkaar, bouwen en strijd. De tempel, de grondslagen, èn de tegenstander en de sfeer van strijd. U ziet deze twee door het hele Woord van God heen samengaan.
Als Nehemia de muren van Jeruzalem herbouwt zien we het zwaard en de troffel samengaan, het bouwen en de strijd horen bij elkaar. Als Salomo’s tempel gebouwd wordt, heeft David alle omringende vijanden aan zich onderworpen om dat bouwen mogelijk te maken. Bouwen was niet mogelijk voordat de strijd zijn werk gedaan had. Als de oudtestamentische illustraties in het Nieuwe Testament geestelijk worden uitgelegd, zie je deze dingen altijd bij elkaar. Waar sprake is van bouwen is ook altijd sprake van strijd.
Als we de eerste brief aan de Corinthiërs opslaan, zien we daar een zeer opvallend voorbeeld van deze waarheid. Het bouwen in die brief gaat gepaard met een geweldige strijd. Het strijden is gekoppeld aan het bouwen. Wanneer we bij de Efezebrief komen, zien we hetzelfde weer. Hier vinden we het Huis, “de woonstede Gods in de Geest”, hier zien we de gemeente die het lichaam van Christus is. Hier lezen we veel over de opbouw van het lichaam, maar ook lezen we dat dit alles plaatsvindt in de aanwezigheid van de vijand, de overheden en de machten, de wereldbeheersers dezer duisternis. Het bouwen gaat door temidden van strijd en conflicten. Hoofdstuk vier bevat al deze elementen. Als u deze verzen nu aandachtig door zou lezen, zou u ontdekken dat de apostel, wanneer hij spreekt over de opbouw van het lichaam en alles wat daarmee samenhangt, omringd werd door vijandigheid, gevaren en geestelijke tegenstand. Waarom spreekt hij anders over allerlei wind van leer, over het valse spel der mensen, over hun sluwheid die tot dwaling verleidt? Dit zijn elementen van de strijd, dit zijn de machten die de gemeente, het lichaam van Christus, tegenstaan. Dit zijn de dingen die te maken hebben met de ontwikkeling, de volmaking en uiteindelijke vervulling van Gods voornemen in de gemeente. Daar zijn deze dingen tegen gericht. En de apostel zegt met andere woorden dat het het allerbelangrijkste is dat de heiligen op een goed fundament staan, dat ze zover komen dat ze stevig staan en niet meer heen en weer geslingerd worden, dat ze vaststaan in volheid en dat ieder van hen een verantwoordelijk, betrouwbaar lid van het lichaam van Christus is. Dat is wat dit gedeelte in Efeze 4 wil zeggen.

Het belang van een stevig fundament

We willen nu meteen het doel zien waar het om gaat en daarna wat er nodig is om dat doel te realiseren. Wat is hier het doel? Het is dat ieder afzonderlijk lid van het lichaam van Christus ten volle zal functioneren, zijn verantwoordelijkheid zal dragen en zijn dienst zal vervullen, in een dusdanige positie dat hij in staat is, met de bekwaamheid van Christus, stand te houden tegenover de listen, sluwheden en misleiding van de boze, tegenover alle winden van dwaalleer. Maar, geliefden, we zijn ons toch hopelijk allen bewust van de noodzaak in onze tijd dat ieder lid van Christus in die positie staat. De toestanden waar de apostel in zijn tijd tegen moest strijden, zijn dezelfde als die we vandaag de dag overal om ons heen zien. Uiteraard kwamen ze in zijn dagen door de gnostieken, mensen die beweerden wijsheid en kennis te bezitten. Paulus zei van deze gnostieken dat hun leer op deze wijze uitgewerkt werd: sluwheid, valsheid, allerlei wind van leer, valse leerstellingen. Wat ook de hedendaagse tegenhanger van de gnostiek mag zijn, het is alom verbreid. Over de hele wereld waaien er winden van valse leringen, vaak zo subtiel dat het natuurlijke verstand het niet doorziet, en het menselijk oordeel of onderscheidingsvermogen de fout niet kan ontdekken. Het wordt zo verpakt in bijbelse vormen en schriftuurlijke terminologie, dat de kinderen in het geloof, tegen wie Paulus spreekt, kinderen in de verkeerde zin van het woord, heel gemakkelijk meegesleept worden. Het is niet verkeerd om een kind van God te zijn, een pasgeboren baby, maar het is wel verkeerd een kind te zijn als je een man moet wezen, en daar heeft de apostel het over. Met het oog op deze dingen en in de op de Schrift gebaseerde verwachting dat deze dingen zullen toenemen en steeds subtieler worden en zelfs met wonderen gepaard gaan, zag de apostel de noodzaak voor ieder lid van Christus om persoonlijk te kunnen standhouden tegen deze listen. Dit blijkt uit de woorden van de Geest door Paulus heen. Ieder christen moet persoonlijk een hecht fundament hebben en geworteld en gegrond zijn, zodat hij niet meegesleept zal worden. De bediening die we vandaag nodig hebben, is bediening in die richting. Sla acht op dit woord; dat zult u nodig hebben. Het zal niet lang duren of u zult allen met sommige van deze sluwe dwalingen, dit valse spel der mensen, deze golven en winden van leer geconfronteerd worden, als dat niet al gebeurd is. Tenzij u gegrondvest bent en werkelijke kennis bezit, wordt u meegesleept en verliest u alle grond onder uw voeten.
Nu we ons van de ernst van de situatie bewust zijn en de nood zien, geeft de Here ons dit woord en wij moeten het ter harte nemen. Elk lid van Christus, zonder uitzondering, dient een verantwoordelijk, functionerend lid te zijn en inzicht te hebben. Als dat bij een lid niet het geval is, dan bevindt die zich in een gevaarlijke positie. Maar het hoeft u niet te verwonderen dat deze winden en golven een menigte christenen mee zullen slepen. Vroeg of laat stranden ze ergens en weten niet waar ze zijn, omdat ze geen onderricht hebben ontvangen, ondanks het feit dat ze het Nieuwe Testament hebben, met daarin de brief aan de Efeziërs, die op zichzelf al genoeg zegt in verband hiermee. Ze zijn niet duidelijk onderwezen en gegrond in Christus, om te kunnen onderscheiden, inzicht te hebben, te oordelen en stand te houden in de kwade dag.

De heiligen als bouwers

We willen dit gedeelte uit de Efezebrief nu wat nader gaan bekijken. “Gaven gaf Hij aan de mensen,” dat wil zeggen: “En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars.” Dit zijn de gaven die Hij aan de mensen gegeven heeft. “Mensen” betekent hier uiteraard alle uitverkorenen. Evangelisten zijn gegeven om de uitverkorenen binnen te brengen, de anderen om degenen die binnengebracht zijn verder te helpen. Met het oog op de gemeente als het lichaam van Christus, werden deze gaven door de Heer gegeven, op grond van Zijn troonsbestijging. Dit zijn de gaven, maar denk eraan dat ze voor een uitgesproken doel gegeven werden. Ze werden gegeven “om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben.” “Om de heiligen te volmaken tot het werk van de bediening,” zegt de Voorhoeve-vertaling. Bediening slaat hier niet op die van de apostelen, profeten, herders, leraars en evangelisten. Daar heeft het niets mee te maken. Die bediening, of, zoals de NBG zegt, dit dienstbetoon, houdt verband met de heiligen. Hun dienstbetoon ontstaat doordat ze volmaakt worden door de apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars. Het werk van deze gaven heeft als einddoel dat de heiligen zover komen dat ze hun dienst kunnen verrichten. En alleen als de heiligen bekwaam zijn om hun dienstbetoon te vervullen – en dat bedoel ik met functioneren – zijn zij veilig voor dwaalleer. Niet alleen de apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars staan in de bediening, maar alle heiligen zijn geroepen tot een bediening. Elke heilige, elk lid van het lichaam van Christus, heeft volgens Gods plan en bedoeling een bediening. En alleen als ze allen hun bediening vervullen, als ze bekwaam zijn om die bediening te vervullen, is de gemeente veilig. De bedieningen kunnen zo gevarieerd zijn, zo talrijk, als er leden zijn van het lichaam van Christus. “Om de heiligen te volmaken, tot het werk van de bediening.”
We willen heel duidelijk zijn in onze terminologie. (Om die reden gebruikten we hier de Voorhoeve-vertaling, omdat die meer met het Engels en met de grondtekst overeenkomt.) Dat woord “volmaken” roept misschien vragen op. U zegt: “Ja natuurlijk, als we volmaakt waren, dan konden we een bediening hebben. Maar dat zal nog heel lang duren, daar werken we langzaam naar toe. Dat vraagt veel tijd.” Maar dat is hier niet de betekenis van het woord volmaken. Het wordt vaak gebruikt als medische term en een meer letterlijke vertaling zou kunnen zijn “herstellen”, voor het herstel van de heiligen, voor het gezond maken van hen. Soms ook wordt het woord gebruikt voor het meubileren van een huis. U zou niet graag in een ongemeubileerd huis willen wonen. Voor we erin kunnen wonen, moeten we het eerst meubileren. In het Mattheüs-evangelie wordt het woord gebruikt in verband met de netten. In onze vertaling staat: “… ze waren bezig hun netten in orde te brengen” (te verstellen, Voorhoeve-vertaling). Dat is hetzelfde woord. Er zaten gaten in hun netten en daarom moesten die in orde gemaakt worden, zodat ze weer heel waren, geschikt voor hun werk. In die diepere betekenis van het woord waren het waarschijnlijk niet de volmaaktste netten die je kon vinden, maar het waren wel hele, complete netten. En dat is wat de apostel hier wil zeggen. Hij heeft het niet over een toestand van goddelijke volmaaktheid in ons, maar over een toestand van compleet zijn in Christus. “Om de heiligen te repareren, zodat ze het werk van de bediening kunnen vervullen.” De netten werden gerepareerd in de hoop dat ze vis zouden vangen. Het probleem met zovelen en de reden waarom zovelen met deze winden van leer meegevoerd worden, is dat er gaten zijn, grote gaten in hun bevatting van Christus, in hun kennis van Christus, in hun verstaan van de waarheid. Er zijn gaten, breuken, openingen waardoor de dwaalleer binnenkomt, en daarom moeten ze gerepareerd worden. En deze gaven worden alleen maar gegeven om de heiligen te repareren, heel te maken, zodat ze hun bediening kunnen vervullen. Het is zo anders dan de traditionele gang van zaken waar wij zo aan gewend zijn, waar de bediening iets is dat van de preekstoel of het podium tot ons komt en waar wij naar zitten te luisteren een aantal keren per week. En als je daarnaar geluisterd hebt, en ermee instemt, of juist niet, dan hebben we het wat ons betreft gehad. We hebben gedaan wat van ons verwacht werd, we hebben onze plicht gedaan, we hebben “onder de bediening gezeten”. Dat is zeker niet de bediening waar hier over geschreven wordt. De bediening is het gevolg in uw praktische functioneren, van wat de herder, de leraar of de evangelist doet, wat u doet als antwoord daarop. Dat is de bediening: de uitwerking in het hart van ieder lid van Christus. Als we dat zouden hebben zouden we een heel eind op weg zijn, dan zouden we veel verder zijn dan nu. Denkt u zich dat eens even in. Hoe ver zouden we zijn, als dat altijd zo geweest was? Als de evangelisten, profeten, herders en leraars hun functie in ons midden vervuld hebben en wij zouden daarmee naar de Heer zijn gegaan en gezegd hebben: “Nu Heer, dat moet in mij uitgewerkt worden. Ik ga dit tot mijn eigendom maken en in de kracht daarvan aan het werk.”
Veronderstel dat we dat gedaan hadden met elke boodschap die we ontvangen hadden, denkt u niet dat de gemeente dan stevig gefundeerd zou zijn? Er zou een totaal ander verhaal geschreven zijn over de sluwheid van de duivel die tot dwaling verleidt, als dit zo geweest was. We willen nu niet te veel naar anderen kijken, we willen in ons eigen hart kijken en zeggen: “Dit is voor mij bedoeld.” We moeten in ons eigen hart kijken en zeggen: Wat is de praktische uitwerking en blijvende waarde van die bediening waar ik naar geluisterd heb, in mijn leven als functionerend lid van Christus? Wat hebben die gaven van de Here, de apostel, de profeet, de herder, de leraar en de evangelist in mij uitgewerkt? Waar ben ik nu als gevolg daarvan? Heb ik het aangehoord, het als de bediening beschouwd, het daarbij gelaten en hen door laten gaan met hun bediening? Of ben ik als gevolg daarvan, een dienaar van Christus? Dat is toch een duidelijke vraag, niet waar? O, geve God dat we het Woord des Heren zo verstaan en als gevolg daarvan de kracht zien werken in Gods volk, in de gemeente die Zijn lichaam is. We hebben die kracht vandaag de dag erg nodig, die zekerheid, dat hechte fundament.

Individuele verantwoordelijkheid

Laten we nog eens goed lezen: “… om de heiligen te volmaken, tot het werk van de bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus” (Voorhoeve-Vertaling). Dus het werk van de bediening moet resulteren in de opbouw van het lichaam van Christus. Laten we dit nog eens in omgekeerde volgorde toetsen. Hoeveel dragen u en ik bij tot de opbouw van het lichaam van Christus? In welke mate functioneren we met dat gevolg dat het lichaam opgebouwd wordt? Dat is onze taak, voor ieder van ons. Dat is onze bediening. Bent u bereid om die verantwoordelijkheid te aanvaarden, om, door de genade van God, dat werk op uw hart te dragen, niet als een aanhanger, een volgeling, een passagier, een kerkganger, maar als een levend, functionerend lid, van wie alleen al de aanwezigheid in het lichaam van Christus betekent dat het opgebouwd wordt?
Iets later legt de apostel op een bijzondere manier zijn vinger bij ditzelfde punt. Hij zegt: “… door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde.” Elk lid werkt op zijn wijze en dit heeft tot gevolg dat het lichaam zichzelf opbouwt in de liefde. Hij heeft hierbij het fysieke lichaam in zijn gedachten. Hoeveel Paulus wist van het menselijk lichaam vergeleken met wat wij weten, weet ik niet, maar de heilige Geest wist er alles van. Als u denkt aan de minuscuul kleine organismen van het menselijk lichaam, de cellen, en hoe de totale groei van het menselijk lichaam afhangt van het functioneren van iedere kleine cel en als u bedenkt dat het lichaam alleen maar opgebouwd wordt, groeit, als iedere individuele minuscuul kleine cel functioneert en zijn werk doet, hebt u daarin een wonderlijke illustratie die in alle opzichten volkomen opgaat, van hoe het geestelijk lichaam van Christus opgebouwd wordt en toeneemt. U zegt: “Ik tel niet mee. Ik ben maar een heel klein deeltje.” Probeer eens de cellen in uw lichaam te tellen. Hoeveel cellen hebt u in een vierkante centimeter van uw lichaam? Nagenoeg ontelbaar. U ziet uzelf misschien als zo’n celletje, verloren in de menigte, maar er rust op u een machtige verantwoordelijkheid voor het hele lichaam. Het gaat er niet om hoe groot u bent, maar of u bijdraagt “op uw wijze”. Elk lid werkt op zijn wijze, in zijn mate, en draagt zo bij tot de opbouw van het lichaam van Christus. Dat is onze functie en onze bediening.
Geliefden, dit is het moment van uw “wijding”. Van nu af aan moet u uzelf zien in de bediening en als verantwoordelijk voor het hele lichaam van Christus naar uw mate. We kunnen dat niet begrijpen. We zullen het ook nooit begrijpen. We hebben hier te maken met een geheimenis. Wie kan het menselijk lichaam volledig begrijpen? Er zijn geheimenissen in dat lichaam die nog niemand ooit heeft kunnen peilen, en ik betwijfel het of iemand ze ooit zal kunnen peilen. We hebben dit geheimenis van het menselijk lichaam vaak als volgt geïllustreerd: de toespraak van een Demosthenes is het gevolg van een Demosthenes die zijn ontbijt gehad heeft. Misschien hebt u enkele van die beroemde toespraken gelezen, die hele menigten in vervoering brachten en mensen lieten doen wat ze niet van plan waren. Dat is de kracht van menselijke taal en argumentatie. Als de orator gestopt was met eten, had hij ook moeten stoppen met zijn toespraken. Daarom waren zijn toespraken in zekere zin het gevolg van het feit dat hij at, maar hoe je ham en eieren kunt omzetten in toespraken, weet ik niet. Maar zo is het! Ziet u wat ik bedoel? En ziet u hoe u en ik, al zijn we maar kleine atoompjes die met het blote oog niet eens waargenomen kunnen worden, het hele lichaam van Christus kunnen beïnvloeden, ten goede of ten kwade? Hoe het mogelijk is weet ik niet, maar het is een feit. Het is een waarheid die duidelijk en heel concreet in het Woord van God staat: “Als één lid lijdt, lijden alle leden mede, als één lid eer ontvangt, delen alle leden in de vreugde.” En als u en ik niet bijdragen, ieder op onze wijze, dan lijdt het hele lichaam daaronder en verzwakt het. Dit is dus de roeping, de oproep voor ieder lid van Christus, om een verantwoordelijk, functionerend en bewust lid te zijn, dat zijn bediening vervult.
Ja, maar er is nog iets meer: “… totdat wij allen de eenheid des geloofs … bereikt hebben.” Hier leggen wij de vinger bij iets van uitermate groot belang. Alle christenen willen eenheid. Ze bidden ervoor, zijn bedroefd dat er zo weinig van te zien is, verlangen ernaar. Hoe komt die eenheid tot stand? Wat is het principe om tot de eenheid des geloofs te komen? Dat elk lid zijn bediening vervult, een functionerend lid wordt. Wat is de oorzaak van onenigheid, verdeeldheid en scheuring? Laten we opnieuw naar onze eerste Corinthebrief kijken: “En ik, broeders, kon niet tot u spreken als tot geestelijke mensen, maar slechts als tot vleselijke, nog onmondigen in Christus … want gij zijt nog vleselijk. Want als er onder u nijd en twist is, zijt gij dan niet vleselijk, en leeft gij niet als (onveranderde) mensen? Want wanneer de een zegt: Ik ben van Paulus; en de ander: Ik van Apollos; zijt gij dan niet (onveranderde) mensen?” Er is verdeeldheid onder u, voortkomend uit het feit dat u vleselijk bent. Uw vleselijk zijn betekent geestelijke onvolwassenheid, geen eenheid des geloofs. Ieders volledig functioneren is een belangrijke factor om de eenheid des geloofs tot stand te brengen. De vijand is erop uit om het lichaam van Christus op aarde in zo veel fragmenten te splitsen als hij maar kan. Hoe doet hij dat? Voornamelijk door de onwetendheid van Gods kinderen. Voornamelijk door hun achterstand in geestelijke ontwikkeling, voornamelijk omdat ze geestelijk in een toestand van passiviteit zijn in plaats van activiteit. U zult ontdekken dat deze dingen schuilen achter de meeste activiteiten van de vijand, waardoor hij verdeeldheid brengt. Het Woord zegt heel duidelijk dat er eenheid des geloofs is doordat ieder lid functioneert en op levende wijze bijdraagt aan het geheel. Op een dag gingen bepaalde mensen naar Mozes toe en klaagden erover dat er sommigen in de legerplaats waren die profeteerden. Zij dachten dat het een beweging was die zou leiden tot sektarisme of verdeeldheid of iets dergelijks. Ze dachten dat dit een breuk in de gemeenschap was, maar Mozes zei: “Och, ware het gehele volk des Heren profeten.” Hij was positief en dat is veel beter. Wanneer sommigen hun bediening wel vervullen, maar anderen niet, is het onmogelijk om tot de eenheid des geloofs te komen. Wij moeten er allen bij betrokken zijn.
Dan lezen we verder in Efeze 4: “… en der volle kennis van de Zoon Gods … de maat van de wasdom der volheid van Christus.” Dat hangt allemaal samen met het actief functioneren van alle leden van Christus. We willen uit dit bijbelgedeelte niet slechts enkele fragmenten nemen, maar het geheel nog eens zorgvuldig lezen.
De apostel heeft deze dingen op het oog als hij schrijft: “Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neer, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt.” Als we het Grieks lezen, werpt dat nog meer licht op de zaak. De uitdrukking “het valse spel” verwijst naar het werpen van dobbelstenen en het element van bedrog. Het is inderdaad vals spel. Het is zoiets als een dobbelsteen waarmee geknoeid is, waar vals mee gespeeld wordt en dat begrip wordt hier gebruikt. “… die tot dwaling verleidt.” Hoe je de dobbelstenen ook gooit, ze zijn zo gemaakt, dat ze altijd zo vallen dat het gunstig is voor degene die ze gooit. Deze dwaling die de ronde doet, is de heiligen met bedrog uit hun positie in Christus te halen, hun hun voordelen in Christus te ontnemen. Is dat niet de uitwerking van dwaling op de lange duur?
Ja, gelovigen die op zo’n manier meegesleept worden, zien plotseling dat de realiteit hun ontnomen is door bedrog. Ze hebben hun voedsel verloren door iets wat zich voordeed als winst voor hen. “… in sluwheid”, dat is in hun slimheid en list. De woorden hier zijn heel rijk in betekenis. Paulus gebruikt hier een woord wat neerkomt op: “in iedere daad of elk werk, in sluwheid”. Elk van hun daden heeft een subtiele sluwheid in zich, een gemene slimmigheid. En o, hoe sluw en gemeen is de duivel in zijn valse leer. Het schijnt volkomen juist, door en door goed en volgens het Woord, maar er schuilt iets achter, een list, een strik. Het volk des Heren moet zich hiervan bewust zijn. Alleen als wij ons volledig geven, actief en positief zijn in ons geestelijk leven, komen we daar waar onze zintuigen zo geoefend zijn dat we het goede van het kwade kunnen onderscheiden en de list doorzien. Wat zou het geweldig zijn als ieder waar kind van God, dat naar de tijd gerekend in zo’n positie hoort te zijn, werkelijk in deze sluwe listen, deze golven en winden van valse leer, de dwaling onderscheidt, ziet waar het fout zit, waar het gevaar schuilt en dan de kinderen in het geloof kan waarschuwen, om hen die nog jong zijn in de Heer, die naar de tijd gerekend nog niet volwassen kunnen zijn, te behoeden.
Deze fundamenten zijn zeer belangrijk. Dit is fundamenteel werk. Wij moeten nu echter, zonder alles wat in deze verzen staat uitputtend te kunnen behandelen, gegrepen worden van de hoofdzaak van wat de apostel hier wil zeggen, namelijk dat u en ik, ieder van ons zonder uitzondering, zich zo dienen uit te strekken naar de Heer en verder te gaan met Hem op actieve en positieve wijze, terwijl we alle passiviteit weerstaan, dat ons geestelijk leven en onze geestelijke zintuigen ontwikkeld en tot volle wasdom gebracht worden. Dan zullen we vaststaan, nooit meer heen en weer geslingerd worden, ongeacht wat de sluwheden zijn, wat de winden zijn en de golven, die als een orkaan of tornado op ons afkomen, of zelfs als een zacht zomerbriesje; wij staan verankerd, we zijn ons bewust van de subtiele, verborgen strik, en we houden stand. We staan midden in de strijd. We zijn aan het bouwen in de strijd. Nergens is de strijd reëler, heviger en meedogenlozer dan juist daar waar heiligen toegerust worden, waar het lichaam van Christus gebouwd wordt. Daarom brengt deze Efezebrief op zo’n sublieme wijze deze twee dingen bij elkaar. Aan de ene kant zien we de gemeente, Zijn lichaam, dat gebouwd en volmaakt moet worden, aan de andere kant het woeden van de vijand en zijn subtiele werk. De vijand is erop uit de heiligen te misleiden en de gemeente te verwoesten. De enige manier waarop hij verslagen kan worden is door u en mij, die ons uitstrekken naar de volheid van Christus, die actief verder willen en er niet mee tevreden zijn dat we behouden zijn, maar die volledig gegrepen zijn van de volheid die mogelijk is in Christus. In gemeenschap met alle heiligen komen we dan tot de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus.
Moge de Here Zijn Woord diep in onze harten schrijven.


HOOFDSTUK VIER


“Hierover hebben wij veel te zeggen, maar het is moeilijk uit te leggen, omdat gij traag zijt geworden in het horen. Want hoewel gij, naar de tijd gerekend, leraars behoordet te zijn, hebt gij weer nodig, dat men u de eerste beginselen van de uitspraken Gods leert, en gij hebt nog melk nodig (en) geen vaste spijs. Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zuigeling. Maar de vaste spijs is voor de volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad” (Hebr. 5:11-14).
“Laten wij daarom het eerste onderwijs aangaande Christus laten rusten en ons richten op het volkomene, zonder opnieuw het fundament te leggen van bekering van dode werken en van geloof in God, van een leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van een eeuwig oordeel; en dat zullen wij doen, indien God het vergunt” (Hebr. 6:1-3).

Dit bijbelgedeelte, dat we nog zouden kunnen aanvullen met vele andere uit de brieven aan de Romeinen, Corinthiërs, Efeziërs, Colossenzen en uit de brieven van Petrus, brengt één zeer fundamenteel punt naar voren. Fundamenteel omdat het in dit geval geadresseerd is aan zeer godsdienstige mensen, die deel hadden aan het hele systeem, dat door God Zelf ingesteld was. Dit gedeelte brengt duidelijk het feit naar voren dat met Christus en een juiste relatie met Hem, alle dingen opnieuw beginnen. Al het andere, ongeacht wat het is, is ten einde. Het maakt duidelijk wat Paulus zo graag naar voren bracht, dat met de dood van Christus alles voorbij was, alles! Bij de oudtestamentische orde was in religieuze zin het voorhangsel van de tempel centraal. Alle dingen kwamen daarin samen, in type. Toen Christus stierf, werd dat voorhangsel vanuit de hemel gescheurd en door Gods hand in tweeën gespleten. De oude orde werd in de kern getroffen. De dood van de Here Jezus maakte inderdaad een einde aan alle dingen – religieus en anderszins – van de oude orde, het oude systeem en de oude schepping. Met de opstanding van de Here Jezus begon God weer helemaal van voren af aan. En niet één fragment of onderdeeltje van de oude schepping werd meegenomen naar de nieuwe.

Opstanding meer dan verheven worden tot een hoger plan

Ik denk dat veel mensen de gedachte hebben, ook al hebben ze die niet uitgewerkt en vorm gegeven, maar ze hebben het idee, dat als je een gelovige wilt worden, een kind van God, een christen, je op een bepaald punt in je levensloop moet komen waar je als het ware via een roltrap een verdieping hoger wordt gebracht, waar je dan weer verder gaat. Je leeft je leven verder, maar dan op een hoger niveau. Met andere woorden, je hebt nu bepaalde interesses, godsdienstige interesses, christelijke interesses, die je voordien niet had. Je activiteiten en je krachten worden nu in verband met deze relatie met Christus aangewend en dat is iets nieuws. Je zet je leven op een hoger niveau gewoon voort en zo wordt opstanding verward met een soort promotie, verheven worden in een hogere stand. Nu is het uitermate belangrijk – en ik verontschuldig me er niet over dat ik over basiswaarheden spreek – dat we beseffen dat wij, als we kinderen Gods worden, niet op een hogere verdieping komen met de roltrap, maar dat we in het graf terechtgekomen zijn. We zijn begraven en wat God betreft komen we nooit weer tevoorschijn zoals we vroeger waren. U zegt: “Maar we zijn hier toch. Het is dezelfde oude ik, hetzelfde oude ego, dezelfde oude persoonlijkheid.” Dat kan van uw standpunt uit zo lijken, maar zeker niet vanuit Gods standpunt. Wat u en ik moeten doen is dat we Gods standpunt aanvaarden. Dat is wat Paulus bedoelt met:
“… zo moet het voor u vaststaan dat gij dood zijt voor de zonde …” (Voorhoeve-vertaling: “Zo ook u, rekent het ervoor ten opzichte van de zonde dood te zijn”). Met andere woorden: aanvaardt Gods standpunt. Als u dat heel bewust en concreet eenmaal hebt aanvaard, kan het niet anders of u zult voortdurend en in toenemende mate weten dat Gods standpunt het juiste is. Dat is, dat God u dood rekende en u nog steeds dood rekent. Hij wil niets met u te maken hebben op dat oude niveau. En als u met iets van het natuurlijke leven komt, zult u merken dat het niet goed gaat, dat God tegen u is. Als u dan in zo’n crisis bent en zegt: “Wat is er aan de hand, Heer?” zegt de Here: “Dat was in het begin al uitgeschakeld!” Ziet u, het is een aanvaarden van Gods standpunt, eens en voor altijd, en dan ontdekt u dat het geen theorie is, geen leer, maar een werkelijkheid.

Wanneer bent u gestorven?

Deze week zag ik ergens een boekje liggen. De titel op het omslag trof me nogal. Waarschijnlijk kennen velen van u het. “Wanneer bent u gestorven?” Ik heb alleen de eerste paar woorden gelezen en daar zegt de schrijver: “Een vreemde vraag om iemand te stellen”, en dan even verder: “U bent net zolang geleden gestorven als de Here Jezus aan het kruis.” Dat is de waarheid die de Heer wil dat wij aanvaarden. Het standpunt van de Heer is dat u en ik gestorven zijn voordat we geboren waren, voor we letterlijk in deze wereld kwamen. Wat betreft de oude schepping zijn wij gestorven; we zijn met Christus gestorven. De Heer heeft helemaal niets tot ons te zeggen en doet niets met ons, voordat we deze positie hebben ingenomen. Het eerste woord van de Heer voor ieder mens is: bekering van dode werken. Alles is dood totdat u de eenheid met Christus in Zijn opstanding kent, alles, ongeacht wat het is, zelfs religie. Alles is dood, totdat u die eenheid met Christus kent in Zijn opstandingsleven.
Dat is Gods positie, en de verkondiging van het kruis van de Here Jezus aan elke man of vrouw houdt voor die man of vrouw een absoluut einde in, maar aan de andere kant het begin van een totaal nieuwe orde. Paulus noemt die andere orde: “… de nieuwheid des geestes”. Dat is niet de nieuwheid van de heilige Geest, dat is de nieuwheid van onze geest. Onze geest is nieuw geworden en van daaruit werkt al het andere. U kunt dat zien in Paulus’ eigen leven. Als er ooit iemand een voorbeeld was van wat nieuwheid des geestes betekent, dan was het Paulus wel. Het gebeurde bij hem heel plotseling. Op een dag is hij, dreiging en moord blazende tegen leden van Christus, op weg om met een hartstochtelijke vastberadenheid deze christenen te vernietigen. Maar enkele uren later is hij verootmoedigd voor een kleine gemeente in Damascus, die hij had willen vernietigen, en ontvangt zijn instructies voor zijn verdere leven.
Dat is toch een verandering van geest, nietwaar? Dat is nieuwheid des geestes. En u kunt zien hoe die enorme verandering naar alle kanten uitgewerkt wordt. Denk eens aan deze Farizeeër bij uitstek en aan zijn houding tegenover de heidenen, de honden, zoals hij ze noemde
(immers, ieder die geen Jood was, was een hond in de ogen van een Jood). Zie nu eens hoe deze man, die dit in zijn bloed had, de heidenen gelijkstelt met de Joden en zijn leven geeft in voortdurend lijden, opdat die heidenen ook Christus mogen leren kennen. Er is iets van binnen gebeurd, een nieuwe geest! Dat komt alleen door de crisis van de dood aan het ene en de opstanding in het andere rijk. Iets wat alleen God kan doen. Alles wat niet behoort tot die nieuwheid des geestes, behoort tot de oude schepping. Dat betekent dat daar de onoverkomelijke barrière van het kruis van de Here Jezus is, telkens wanneer die oude schepping de kop opsteekt. Als iets van onze oude mens, van ons oude humeur, onze oude wijze van oordelen of onze oude natuur de kop opsteekt, weten we als kinderen van God maar al te goed dat er op dat punt een barrière is waar we niet omheen kunnen. We worden geremd in ons geestelijk leven en we zullen terug moeten en dat probleem opruimen. Het is even reëel voor ons als wat ook. Op dat moment staan we geestelijk stil en het vlammende zwaard houdt ons tegen op ons pad. Er is geen plaats voor iets van het oude. Breng het hier en u zult geoordeeld worden. Het oordeel van God zal u treffen. U wordt gebroken. Het is in strijd met het feit dat God al lang geleden met dat alles heeft afgerekend en we moeten Gods standpunt aanvaarden. Wanneer we het aanvaard hebben, dan wordt het in ons uitgewerkt, voortdurend. We nemen die positie in, we aanvaarden de waarheid. Wij kunnen zelf niet daadwerkelijk een einde maken aan de oude schepping, maar we zeggen uitdrukkelijk: “Ik reken zoals God rekent.” Als we dan verdergaan, ontdekken we dat, omdat God dat alles onder het doodsoordeel heeft geplaatst, de dood erop rust. Als het dan ooit de kop weer opsteekt, stuit het op dat doodvonnis. Als wij in onze natuurlijke kracht voor de Heer beginnen te werken, komen we de dood tegen en het duurt niet lang of onze natuurlijke kracht komt onder het doodvonnis. Als we ons natuurlijke oordeel gebruiken in de dingen van God, komen we tot stilstand en het duurt niet lang of we komen op een dood punt en kunnen onmogelijk verder. Alles van het natuurlijke wat we binnenbrengen in de dingen van God, confronteert ons weer met datzelfde oude punt, namelijk dat de dood op de oude schepping rust. In de mate waarin wij ons in nieuwheid des levens bewegen, waarin we werken door de Geest van God en wandelen naar de Geest, wordt de dood weggedaan en zijn wij in het leven. En we kunnen verdergaan en doorbreken, ongeacht hoeveel handicaps en zwakheid onze natuur heeft. We kunnen erdoorheen breken als we verdergaan in de Geest. “De wet van de Geest des levens heeft mij in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods.” Wij zijn vrij!

De dood: Gods uitgangspunt

Voor velen is dit alles bekend terrein, maar toch moeten we onszelf er voortdurend aan herinneren. Het is het fundament. Tenzij het fundament grondig gelegd is, zullen we blijven steken in onze groei. We kennen veel kinderen Gods die al jaren de Heer kennen, van wie velen voor de Heer hebben gewerkt, maar die toch zijn blijven steken. Ze komen niet verder. Er is iets wat hen tegenhoudt. Waarom? Op de een of andere wijze is iets van hun oude zelfleven op een bepaald moment weer naar boven gekomen en kwam in de weg te staan. Misschien was het iets van het oude denken of van hun oude wil, iets van hun oude gevoelens, verlangens of genegenheden. Op de een of andere wijze zijn ze weer op hun eigen weg. Zo staan ze de Here in de weg. Wat nodig is, is niet dat ze opnieuw sterven, maar dat ze gaan aanvaarden dat ze eens voor altijd in Christus gestorven zijn aan alles wat naar boven kan komen. Dan kunnen ze dat loslaten en vrijgemaakt worden van die wet der zonde en des doods. “Bekering van dode werken.” Dat is precies wat de apostel tegen de Hebreeën zegt: “Jullie zijn blijven stilstaan. Jullie zijn gewoon niet doorgegaan. Je bent tot zover gekomen, je hebt een bepaald punt bereikt en al jarenlang ben je geen millimeter van die positie afgeweken. Jullie zijn nog nooit verder gekomen dan de fundamenten. Jullie gaan niet door tot volle groei. Het staat voor jullie nog steeds niet eens en voor altijd vast dat jullie gestorven zijn toen Christus stierf. Toen jullie tot Christus kwamen is er een eind gekomen aan de hele oude scheppingsorde, ook in godsdienstig opzicht. Christus is het einde der wet en het einde van de oude schepping, èn Hij is het begin van al het nieuwe.” Word het nooit moe als oude waarheden herhaald worden. Het zijn de fundamenten en als zodanig uitermate belangrijk.
Of we het nu aanvaarden of niet, of we het op prijs stellen of niet, eens zullen we ontdekken dat Gods fundament voor altijd vaststaat. Dat is de waarheid en niemand zal ooit verder komen met betrekking tot God en alles wat van Hem is, als hij nog steeds gebonden is door de oude schepping en nog leeft op dat oude niveau. Deze nieuwe weg des levens is zo smal, dat we onszelf niet mee kunnen nemen, we moeten onszelf achterlaten.
Dit is een positie die we dienen in te nemen. Als iemand zich laat dopen verklaart hij op praktische wijze dat hij deze positie inneemt. Wat hij daarna gaat ontdekken is dat hij niet slechts een bepaalde leer gehoorzaamd heeft, maar dat hij binnengegaan is in een situatie vol leven en van daaruit gaat de Heer alle implicaties daarvan uitwerken. Hij zegt: “Dat is gestorven; dat kun je niet meer meenemen, haal dat niet weer uit het graf, leg het weer terug.” En de gelovige zal op de hele weg die hij gaat, opmerken dat de Heer Zijn vinger legt op dingen die Hij ziet als beëindigd in de dood van Zijn Zoon. Maar, waar Gods gedachte en standpunt aangaande de dingen die gestorven zijn aanvaard wordt, komt er uiteraard meer van Christus naarmate we onszelf verliezen.
Ik wil graag dat u inziet dat ieder van ons, van de wijste tot de dwaaste, als wij werkelijk in Christus komen, alles weer opnieuw moeten leren. Het is waar dat we een geweldige schat aan kennis en informatie kunnen bezitten, zoals de wereld die geeft, maar toch moet de wijste, die het rijkst is aan kennis en aan alles, in Christus komen en daar het abc van geestelijke dingen leren. Dat zal hij ontdekken. Alles moet geleerd worden van de kleuterklas af, van de wieg van het geestelijk leven af. Het heeft geen nut om tot de Heer te komen, denkend dat we iets weten. Het duurt niet lang of we beginnen te beseffen dat we niets weten. De Heer sprak: “Hoe moeilijk zullen zij, die geld (Eng. vert. rijkdommen) hebben, het Koninkrijk Gods binnengaan.” Ik denk dat als Hij in een andere wereld geweest was, in onze westerse wereld bijvoorbeeld, Hij waarschijnlijk gezegd had: “Hoe moeilijk zullen zij, die kennis hebben, het Koninkrijk binnengaan.” De kennis, wijsheid en het intellect, waar de westerse wereld zo prat op gaat, is de grote verhindering om het Koninkrijk binnen te gaan. Het Koninkrijk is niet bereid om iets te weten. Toen Paulus buiten de Joodse wereld terechtkwam, was dat het wat hij aldoor zei, dat de wijsheid van deze wereld de grootste belemmering is. Voor de Joden was het verlangen naar meer rijkdom de belemmering, voor de heidenen de zucht naar kennis. Alles wat bij de natuur hoort, moet aan de kant gezet worden. Het is een belemmering om het Koninkrijk binnen te gaan. Hoe langer we in gemeenschap met de Heer leven, hoe meer we weten dat we niets weten. De enige kennis die we bezitten is dat we helemaal niets weten, maar we verlangen er wel aldoor naar om kennis te verkrijgen. Er is geen eenvoudige, snelle manier om geestelijke kennis te verkrijgen; we moeten helemaal bij het begin beginnen en gaandeweg de dingen van de Heer leren. Als wij als jonge christenen beginnen, denken we echt dat we iets weten. Maar dat is natuurlijk jeugdige dwaasheid. Wij moeten alles weer opnieuw leren. Alle kennis die we op het natuurlijke vlak hebben, telt hier niet mee. Geestelijke kennis is iets anders. We zijn weer opnieuw begonnen, maar als we die plaats aanvaard hebben: nu moet ik alles leren, ik ben open en verlangend om te leren, want ik weet niets, dan kan de Here ons onderrichten. Wie trots is leert nooit iets. Moge de Here ons laten zien wat het betekent om te beginnen, wat de betekenis van het kruis is als einde van het oude en begin van het nieuwe.



[ Hoofdmenu ] [ Huidig onderwerp ]

T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen staat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.