Bethanië

HOOFDSTUK EEN

BETHANIË: GODS GEDACHTE VOOR ZIJN GEMEENTE

De bovenzaal uit Handelingen I komt overeen met Bethanië, het "vijgenhuis", en omgekeerd. We willen deze gedachte nader uitwerken, zoals de Here ons leidt. Waar het om gaat is het verlangen van de Heer om aan het einde te hebben wat Hij in het begin had - om geestelijk in Zijn volk te hebben wat Hij Zelf was in het begin. Als ik dit verlangen van de Heer in één woord moest uitdrukken, zou ik zeggen: Bethanië. Want Bethanië, en wat het symboliseert, is volkomen in overeenstemming met Gods gedachte: Hij verlangt iets te hebben op basis van Bethanië, en wil graag dat iedere plaatselijke uitdrukking van de gemeente een "Bethanië" is. Ik begrijp dat u dit op het eerste gezicht raadselachtig vindt, maar we willen hier dieper op ingaan en zeven schriftplaatsen nagaan, waar Bethanië genoemd wordt.

1) De Heer, erkend en ontvangen

Lucas 10:38-40. "Terwijl zij op reis waren, kwam Hij in een zeker dorp (vergeet niet dat een dorp spreekt van een plaatselijke gemeente). En een vrouw, Martha geheten, ontving Hem in haar huis. (Nu weet u van wie het huis was, wie het hoofd was van dat huis.) En deze had een zuster, genaamd Maria, die, aan de voeten des Heren gezeten, naar zijn woord luisterde. Martha echter werd in beslag genomen door het vele bedienen. En zij ging bij Hem staan en zei…"
In dit gedeelte, de eerste vermelding van Bethanië, zien we enkele dingen, die in principe iets van de gemeente laten zien, van dat huis, waar de Heer Zijn hart op had gezet. We lezen: "En een vrouw, Martha geheten, ontving Hem in haar huis". Dit woord "ontving" is het sleutelwoord. Het toont een groot verschil aan met andere huizen. Het woord discrimineert, maakt onderscheid.
We weten dat er van Zijn komst op aarde geschreven staat: "Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen (ontvangen)" (Joh. I: 11). We zullen ons ook wel herinneren dat Hij van Zichzelf sprak: "De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen" (Luc. 9:58). Als we deze schriftplaatsen op ons laten inwerken, en we zien de diepte ervan, moet het ons wel zeer verbazen. Hier is de Schepper van alle dingen, de Eigenaar van alles, de Heer van hemel en aarde, de Heer die meer recht op alles en iedereen heeft dan wie ook in het heelal, de Heer, door wie en voor wie alle dingen geschapen zijn - en toen Hij kwam had Hij geen plaats om Zijn hoofd neer te leggen in de wereld van Zijn schepping, van Zijn soevereine rechten. Hij werd niet ontvangen, niet aangenomen, maar integendeel, de Zijnen zeiden: "Dit is de erfgenaam, komt, laten wij hem doden om zijn erfenis aan ons te brengen. En zij grepen hem en wierpen hem buiten..." (Matt. 21: 38,39).
Maar nu lezen we: "En een vrouw, Martha geheten, ontving hem..." "Mijn gemeente" - Zijn plaats van samenkomen, Zijn geestelijk huis, is de plaats waar Hij met blijdschap ontvangen wordt en Zijn rust vindt. Het is Zijn plaats, Zijn plaats in een wereld die Hem verwerpt; het is de plaats waar Hij erkend wordt. Hebt u opgemerkt dat dit altijd het begin is van een gemeente, waar ook ter wereld? Zij "ontvangen" het woord. Zo was het ook met Pinksteren: "Zij dan, die zijn woord aanvaardden (ontvingen)..." (Hand. 2:41).
In Philippi was "een zekere vrouw, met name Lydia, ...en de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd. En toen zij gedoopt was en haar huis, nodigde zij ons, zeggende: Indien gij van oordeel zijt, dat ik de Here getrouw ben, neemt dan uw intrek in mijn huis" (Hand. 16:14,15). Dat is het begin van de gemeente - zo is het overal. Het is een geestelijk zien, wat resulteert in een ontvangen met een open hart. Dat is het eerste kenmerk van de gemeente: ontvangen. Het betekent dat Hij een plaats krijgt, de ereplaats.
Dat klinkt heel eenvoudig, maar het betekent heel veel voor de Here. Het heeft ook ons veel te zeggen, want het betekent meer dan dat de Here als bijwoner in ons midden is. Het betekent dat de Here een zekere positie, een vaste voet krijgt, een plaats die Hem geeft wat Hij nodig heeft om al Zijn rechten over de hele wereld te verzekeren. Laat me dit verduidelijken.
U herinnert u wel het tragische verhaal in 2 Samuel 15, waar David verworpen wordt en Absalom de troon onrechtmatig in bezit neemt. Het is een pathetisch verhaal - David die van zijn plaats verdreven wordt, die de plaats waarop hij recht heeft moet verlaten. Enkelen vergezellen hem, en de priester Zadok neemt de ark Gods mee, maar David wendt zich tot Zadok en zegt: "Breng de ark Gods weer naar de stad; indien ik genade vind in de ogen des Heren, dan zal Hij mij doen terugkeren en mij haar en haar plaats doen weerzien" (vers 25). David bedoelt te zeggen: "Wanneer ik terugkom, zal ik in de stad, in de plaats van mijn verwerping, iets hebben waar ik mee verbonden ben, waarheen ik terug kan keren. Ik zal dan niet als vreemde binnenkomen, naar iets terugkeren waar niets mij wil hebben, waar geen plaats en geen thuis voor mij is. Nee, ik keer terug naar iets dat één met mij is. Zadok, jij bent één met mij; ja, jij wilde met me uittrekken - dat is volmaakte sympathie. Maar ga nu terug de stad in, en wanneer ik terugkom, keer ik terug naar iets dat bij mij hoort."
En dat is het principe hier. De gemeente hier op aarde geeft de Heer datgene waarin Hij nu kan zijn, door Zijn Geest. Ze verkondigt dat Hij een vaste voet heeft in deze wereld die Hem verwerpt, en daarheen keert Hij terug. Hij kan naar iets terugkeren dat aan Zijn kant staat en dat Hem zodoende de grond verschaft om Zijn rechten over de gehele wereld opnieuw op te nemen, net zoals Zadok dat deed voor David.
En om die reden heeft de Here Zijn gemeente over de hele aarde verdeeld in plaatselijke gemeenten. Ze zijn stuk voor stuk een getuigenis van Zijn rechten, in een wereld waar die rechten betwist en ontkend worden. Ze zeggen: "Ja, Zijn rechten zijn de uiteindelijke rechten in deze wereld, niet de rechten van hem die de macht gegrepen heeft, de duivel". Zij houden dat getuigenis staande. Wanneer Hij terugkomt, zullen zij het middel zijn, het instrument waardoor Hij die rechten, die Hem betwist werden en waaruit Hij verdreven was, terug zal winnen. Het is van grote betekenis, dit "ontvangen" van de Heer. Hij komt terug tot het Zijne, omdat Hij daar Zijn grond al in bezit heeft.
U begrijpt waarom de duivel er altijd op uit is om, indien mogelijk, de plaatselijke uitdrukking van de gemeente te vernietigen, om de kleine kuddes van het volk des Heren, die in hemelse eenheid en gemeenschap met Hem leven, te verwoesten. Dat is omdat ze Zijn aanspraken, de rechten van de Heer vertegenwoordigen en, alleen al door hun aanwezigheid betwisten ze de hele tijd de rechten van degene die de macht naar zich toe getrokken heeft. De ark van het getuigenis is daar; en omdat die daar is, aan de kant van de Here, kan de vijand niet overal zijn scepter zwaaien. Hij weet dat het spreekt van het feit dat zijn koninkrijk verslagen is, bedreigd wordt, en het is een voortdurende doorn in zijn vlees. En daarom wil hij het, als het maar enigszins kan, uitdoven, breken, verdelen, er alles aan doen om die plaatselijke uitdrukking van de gemeente, die naar Christus is en waarin Hij aanwezig is, kwijt te raken. Ja, dit is wat de gemeente plaatselijk hoort te zijn: een plaats waar de Heer hier op aarde een vaste voet heeft, een getuigenis van Zijn soevereine heerschappij en rechten. De Heer "ontvangen" geeft Hem zo'n vaste voet en zo'n getuigenis.
En zo zien we dat de allereerste stap met betrekking tot Bethanië van de allergrootste betekenis is. Dit is een principe van zeer groot belang. De gemeente wordt gevormd op het eenvoudige principe dat Christus een plaats gevonden heeft, dat Hij temidden van alles wat Hem verwerpt een plaats gevonden heeft.

2) Zijn hart bevredigd

We lezen nu verder in Lucas 10: "En deze had een zuster, genaamd Maria, die, aan de voeten des Heren gezeten, naar Zijn woord luisterde." Letterlijk vertaald staat er: "die haar plaats aan de voeten van Jezus innam en bleef luisteren naar zijn woord." Zij nam haar plaats aan Zijn voeten in en bleef luisteren. Dit was het wat Martha irriteerde: zij bleef luisteren. Wat Martha eigenlijk tot de Heer zei, had in het Grieks dezelfde tijd van het werkwoord. Toen ze bij de Heer ging staan, zei ze: "Here, trekt Gij het U niet aan, dat mijn zuster maar doorgaat met mij alleen te laten dienen?" Zij bleef er maar mee doorgaan, omdat ze bleef luisteren!
Wat betekent dit? Dit geeft de Here dat wat Hij het meest verlangt. Het hart van de Heer werd hierin bevredigd. In wat Maria deed, werd het hart van de Heer bevredigd. Hier verstaan we de betekenis van Bethanië. In Mattheüs 21 lezen we het verhaal van de vijgeboom. Jezus is op weg tussen Jeruzalem en Bethanië. Hij is in Jeruzalem geweest en Hij heeft gezien hoe de situatie in de tempel is, en Zijn hart doet pijn, verwond door een ontzaglijk diepe teleurstelling. Hij heeft alles overzien en niets gezegd, en daarna is Hij naar Bethanië gegaan. In de ochtend, terwijl Hij onderweg is en honger heeft, ziet Hij een vijgeboom en loopt er naar toe om te zien of Hij er vrucht aan vindt. Maar Hij vindt niets en zegt: "Nooit groeie aan u enige vrucht meer, in eeuwigheid" en als ze terugkeren, merken de discipelen dat de vijgeboom verdord en dood is en ze wijzen de Heer daarop.
Die vijgeboom had alles te maken met Jeruzalem. Het was een type van het Judaïsme zoals dat in die tijd was. De teleurstelling die de Heer in de tempel ondervonden had kwam overeen met de teleurstelling in Zijn hart toen Hij hongerig naar de vijgeboom ging en daar geen vrucht aan vond. Deze twee ervaringen zijn één. Er is geen plaats meer voor het Judaïsme: "Nooit groeie aan u enige vrucht meer, in eeuwigheid" (Grieks: tot de eeuw). Het kan Hem niet bevredigen, Zijn honger niet stillen, en daarom verdort de boom.
Maar met deze grote teleurstelling, die Zijn hart pijn doet, gaat Hij naar Bethanië. Bethanië betekent "het vijgenhuis". Niet in de tempel en niet in Jeruzalem vindt de Heer Zijn bevrediging, maar in Bethanië. Daarom ging Hij daar telkens weer heen. In het koude, levenloze, formele religieuze systeem van die tijd vond Zijn hart geen voldoening, geen bevrediging, maar wel in de levende, warme sfeer van het huis in Bethanië. Hij wist altijd dat Zijn woorden, al werden ze in Jeruzalem verworpen, daar aanvaard zouden worden, dat er graag naar geluisterd zou worden. Daar was altijd één die "bleef" luisteren.
Wat er in Handelingen 2:42 staat, heeft een diepe indruk op me gemaakt. Er staat dat de gelovigen, die tot bekering kwamen op de Pinksterdag, "bleven volharden bij het onderwijs der apostelen". Hier is het begin van de gemeente, en dit is haar eerste kenmerk: "zij bleven volharden bij het onderwijs der apostelen". We kennen deze woorden zo goed, dat de eigenlijke betekenis gemakkelijk aan ons voorbijgaat. Ik wil proberen dit op eenvoudige, praktische wijze toe te passen.
U leest deze brochure. Daarna gaat u uws weegs, en misschien herinnert u zich nog lange tijd wat u over Bethanië gelezen hebt. Als u het woord Bethanië hoort, brengt dat u bepaalde dingen die u in deze brochure gelezen hebt weer te binnen. U spreekt misschien met anderen over deze boodschap en zegt dat het goed is, erg interessant of iets dergelijks. Wat een verschil is er tussen deze houding en "blijven volharden bij het onderwijs"! U moet zelf de toepassing hiervan maken en tegen uzelf zeggen: "Wat betekent het voor mij om hierin te blijven volharden?"
Er is een groot verschil tussen volharden in het onderwijs, en weggaan en zeggen: "Dat was een goede boodschap". "Volharden" houdt in dat het hart zich praktisch en positief op die waarheid richt, en dat vormt Zijn gemeente. Volharden is ontvangen wat van Hem komt en daarna het hart en leven eraan geven. Er is een overgave aan dat Woord, waarvoor alles opzij wordt gezet.
En dit was het wat naar alle waarschijnlijkheid Martha niet aanstond. Maria was helemaal overgegeven, en dat zoekt de Heer. Ik vraag me af wat het resultaat zou zijn als wij zo'n houding zouden hebben ten aanzien van ieder woord van goddelijke waarheid dat tot ons komt. Als ik denk aan die bergen waarheid die zich opgestapeld hebben, komt de vraag bij me op: "Wat zou het percentage werkelijke toepassing van die waarheid zijn bij hen die het horen?" Omdat de gelovigen in de eerste gemeente zo'n praktische houding innamen ten aanzien van wat ze hoorden en daarin volhardden, waren ze zo effectief. Ze gingen niet naar huis en zeiden: "Wat heeft Petrus vandaag toch mooi gepreekt!" Nee, ze volhardden in het onderwijs der apostelen.
Dat is wat de Heer verlangt. Dat is het wat Zijn hart bevredigt. Maria ging aan Zijn voeten zitten en bleef luisteren naar Zijn woord, en dat bevredigde Zijn hart toen al het andere Hem teleurstelde. Dit moet een kenmerk zijn van het leven van het volk van God, dat we Zijn hart bevredigen. En Zijn hart bevredigen betekent eenvoudig dat we aan Zijn woord verkleefd zijn, het op zijn juiste waarde schatten en het zien als het grootste goed wat er is. De gemeente moet een "vijgenhuis" zijn voor de Here.

3) Een veranderde dienst

We willen nu iets van Martha zeggen. "Martha echter werd in beslag genomen door het vele bedienen. En zij ging bij Hem staan en zei…". Het Grieks is erg sterk; het betekent dat ze bewust naar Hem toeging en Hem er in betrok. Het houdt in dat ze Hem als verantwoordelijk beschouwde, en als ze alles gezegd zou hebben wat er in haar gedachten was, dan had ze gezegd: "U bent hiervoor verantwoordelijk. Het gaat U aan en U moet het ook rechtzetten." Dat is wat de grondtekst impliceert: Hij is er bij betrokken, en als Hij wil, kan en behoort Hij het recht te zetten. Het houdt in dat ze uitbarstte. Ze had het een tijd opgekropt, maar tenslotte kon ze het niet langer voor zich houden; ze ging naar Hem toe en barstte uit: "Here, trekt Gij het U niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg haar dan dat ze mij komt helpen."
Ik zou graag willen dat u de situatie en de houding van Martha goed doorhebt. Wij moeten haar stemming en positie begrijpen. "In beslag genomen door het vele bedienen" laat ons nauwelijks de situatie zien. Het Griekse woord hier betekent "werd afgetrokken", "in verschillende richtingen getrokken". Waarschijnlijk was haar zorgelijkheid van haar gezicht te lezen. En waar was ze bezorgd over? Over allerlei huishoudelijke dingen, misschien het bereiden van een grote maaltijd, een grote afwas en dergelijke. En de Here zei tegen Martha: "Martha, je maakt je druk over allerlei minder belangrijke dingen; je hebt meer aan je hoofd dan je aankunt. Er is maar één ding dat werkelijk nodig is."
Ziet u nu de situatie voor u? Het was eenvoudig zo dat er van Martha's kant een aanpassing nodig was; de dingen stonden bij haar niet in de goede volgorde. Wat het belangrijkste was moest bovenaan komen. Het was niet zo dat de Here Martha kwalijk nam dat ze hen van een maaltijd voorzag, maar Hij zag dat ze van het koken iets heel belangrijks maakte. Ze deed het zo uitvoerig dat het buiten proportie was, waardoor ze de meer wezenlijke dingen naar een minder belangrijke plaats schoof.
Ja, een maaltijd is natuurlijk uitstekend, maar laten we de dingen toch in hun juiste verhouding zien. Laten we er op toezien dat tijdelijke zaken de geestelijke niet verdringen. We moeten niet zo bezorgd en in beslag genomen worden door de voorbijgaande dingen, dat de geestelijke dingen op de achtergrond raken. Want dat ene, dat alle andere dingen op hun plaats moet houden - en ze zijn heel goed, mits op de juiste plaats - is dat wat van de lippen van de Heer komt.
Ziet u, het is een kwestie van verhoudingen, het gaat er om waar u de meeste nadruk legt. Het gaat er om of u uzelf zo door de dingen van dit leven in beslag laat nemen, dat u allerlei zorgen hebt, zodat belangrijkere dingen geen kans krijgen. Als we de zaak op de juiste wijze zien, maken we geen ruzie met de Meester over Maria. Het was nodig, dat een en ander bijgesteld werd, zodat deze andere dingen op hun plaats kwamen, en tot hun juiste proporties werden teruggebracht, terwijl de belangrijkste dingen overheersten en niet ten onder gingen in de minder belangrijke dingen, die, per slot van rekening, niet blijvend zijn.
Nu, zo ligt het ook in het Huis Gods. Het ene ding dat wezenlijker is dan al onze zaken, al onze koortsachtige activiteiten, al ons christelijk werk, is de Here te leren kennen, en de Here een kans te geven Zichzelf bekend te maken. Veel kerkelijke activiteiten sluiten zo dikwijls de stem des Heren buiten, sluiten Hemzelf buiten. Het gaat er om wat wij allemaal doen en er is zo weinig gelegenheid voor Hem om iets te zeggen. De plaats die Hem bevredigt is die plaats waar alles ondergeschikt is aan de hoogste dingen.

4) Kostbare mirre

We slaan nu Mattheüs 26:6-13 op. Het is hetzelfde dorp en daar is die vrouw met haar "albasten kruik vol kostbare mirre". Dit incident spreekt in de eerste plaats van het erkennen van de waarde van de Here Jezus, de grote waarde van de Here Jezus inzien. Allen die toekeken zeiden eigenlijk: "Hij is het niet waard". Daar kwam het op neer: "Hij is het niet waard". Uiteraard zouden ze dat nooit zo gezegd hebben. Deze vrouw erkende Zijn waarde - zo groot dat Hij de zeer kostbare mirre waard was. Het was de allesovertreffende kostbaarheid van Christus waar het hier om ging. Die moet erkend worden. Dat is het belangrijke punt hier. Het is een kenmerk van Bethanië, een kenmerk van de bovenzaal, een kenmerk van Zijn gemeente, een kenmerk van een plaatselijke gemeente, van de mensen die naar Zijn hart zijn: de erkenning van Zijn uitnemende kostbaarheid, Zijn allesovertreffende waarde. Er is niets te kostbaar om aan Zijn voeten te leggen. "U dan, die gelooft, geldt dit kostbare" (1 Petr. 2:7).
Het is zo eenvoudig, en toch is ook dit iets wat de Here Jezus zeer op prijs stelde. Ook dit is een kenmerk van dit zeer geliefde dorp. Met andere woorden, dit is wat Zijn gemeente zeer waardevol voor Hem maakt, dat daar Zijn waarde erkend wordt, en Hij daar naar waarde geschat wordt. Dat moet het Huis des Heren kenmerken, een kenmerk dat meer en meer ontwikkeld moet worden. We moeten ons hart daarop richten, zodat we een steeds toenemende erkenning van de kostbaarheid en waarde van de Here Jezus hebben. O, wat een verschil met het formele kerkelijke systeem! We kunnen daar nauwelijks spreken van een waarachtige hartelijke waardering van de waarde van de Here Jezus als het meest naar voren tredende kenmerk. Waar die waardering is, daar hebt u de gemeente. Waar die niet is, ongeacht wat er verder voor moois mag zijn, daar is niet de gemeente; dat is niet de plaats van Zijn vreugde.
Ik geloof dat ik hier nog iets anders zie. De verbrokenheid van de kruik brengt de kostbaarheid van de mirre tevoorschijn. Het is "het aarden vat", dat wanneer het verbroken is de openbaring en uitdrukking van de heerlijkheden van Christus mogelijk maakt. Zolang die kruik heel is en sterk, iets waar je naar kijkt en wat je als een ding op zichzelf beschouwt, iets dat je doet zeggen: "Dat is een prachtige vaas, een schitterend stuk albast", ontdek je het geheim niet. We kunnen mensen tegenkomen, geweldige intellectuelen, prachtmensen, grote predikers enzovoort - en we worden door de kruik in beslag genomen - terwijl dat andere verzegeld is, verborgen. Maar als de kruik gebroken is, verbrijzeld. dan ga je het tabernakelgeheim van de heerlijkheid van Christus ontdekken.
Dat ziet u bij Paulus. Ik neem aan dat Saulus van Tarsus in intellectueel, moreel en godsdienstig opzicht een prachtig stuk albast was. Dat vertelt hij ons zelf; hij noemt ons alles op wat hij geweest is, alles waarin hij roemde en waar mensen naar keken en hem om prezen; maar hij werd stukgeslagen, en het is niet meer Saulus, en niet meer Paulus, maar de schoonheid en heerlijkheid van Christus. De geur van Christus komt vrij als de kruik gebroken wordt.
En geliefden, zo is het ook in onze ervaring. God heeft de gemeente, de ware gemeente, laten verbrijzelen, telkens weer; en Hij heeft de individuele leden zo dikwijls laten verbreken, telkens weer. Maar bewijst de geschiedenis niet dat dat verbrijzelen en verbreken de heerlijkheden van Christus op wonderbare wijze tevoorschijn heeft gebracht, voor de gemeente en voor het individuele lid? Zo is het. We gaan door een nieuwe ervaring van verbreking - we zeggen het soms wat anders, bijvoorbeeld dat we dieper in de dood van Christus ge¬bracht zijn of een nieuwe ervaring van het kruis hebben gehad - maar hoe we het ook formuleren, het betekent altijd breken; het betekent het breken van de kruik. Maar geloof me, geliefde broeder of zuster, het betekent ook een grotere openbaring en kennis van de heerlijkheid van Christus, en het zal ons brengen tot een nieuwe waardering van Hem. We gaan Hem ontdekken tijdens onze verbrokenheid. En op dezelfde wijze gaat de gemeente via de weg van het kruis, maar komt door die verbrokenheid tot het zien van de waarde van de Here Jezus.

5) De kracht van Zijn opstanding

We gaan nu naar het bekende hoofdstuk Johannes 11. Hier zien we Bethanië opnieuw, en wel bij de opstanding van Lazarus. We willen niet de hele geschiedenis nagaan en op alle details letten, maar eenvoudigweg snel naar de conclusie aan het eind gaan. Bethanië wordt hier het toneel van de manifestatie van opstandingskracht, opstandingsleven. Er zijn nog allerlei andere dingen op te merken. Er is een wonderbare uitdrukking van liefde, een wonderbare uiting van gemeenschap in dit hoofdstuk. Ver van Bethanië zei de Heer tegen Zijn discipelen: "Onze vriend Lazarus is ingeslapen". "Onze vriend", niet: "Mijn vriend". Ziet u, dat is gemeenschap. "Jezus nu had Martha en haar zuster en Lazarus lief'. Het is liefde. Dit zijn allemaal kenmerken van Bethanië, maar het meest naar voren tredende kenmerk is hier de openbaring van Zijn opstanding, de kracht van Zijn opstanding, opstandingsleven.
En hier is Bethanië opnieuw een illustratie van de gemeente, die Zijn bouwwerk is. Dit weten we uit de Efezebrief, de gemeentebrief, zoals we wel zeggen. In hoofdstuk twee vers vijf lezen we: "ons... levend gemaakt met Christus". De gemeente is het vat waarin de kracht van Zijn opstanding tentoongespreid wordt. Opnieuw willen we niet alleen van het feit, van de leer getuigen, maar we moeten dat praktisch toepassen, dat de gemeente naar Gods hart de gemeente is waarin Zijn opstandingskracht en leven zichtbaar worden.
Nu weet ik dat, als zulke dingen gezegd worden, er zo dikwijls dat lege gevoel overblijft: "Ja, we weten dat het zo moet zijn, net zoals we met Christus gekruisigd moeten zijn; we weten dat we met Christus opgewekt moeten zijn, en het is volkomen waar dat we Zijn opstandingskracht moeten kennen". Dat wordt telkens weer gezegd. De vraag is: hoe dan?
Nu moeten we beseffen dat de Here Zijn gemeente verwekt heeft met dit speciale doel, er de kracht van Zijn opstanding tentoon te spreiden, en voor dat doel moeten we ons aan de Here toewijden. Zo werkt het: wij moeten inzien dat het doel van ons zijn in die gemeente, in dat Lichaam, juist is dat Hij in ons Zijn opstandingskracht en leven wil laten zien. Als wij dat inzien, gaan we ons voor dat doel aan Hem toewijden. Daar eindigt onze verantwoordelijkheid, en begint de Heer Zijn werk, aangenomen dat we van harte Hem toegewijd zijn.
We kunnen onszelf evenmin opwekken, als dat we onszelf kunnen kruisigen, maar we moeten inzien dat Gods handelen met ons dat voor ogen heeft. Om de kracht van Zijn opstanding in ons te tonen, zal Hij heel vaak de situatie zover laten komen dat het ver buiten het bereik van alle menselijke kracht ligt om een oplossing te vinden, zo ver dat er geen andere kracht in het heelal is die iets kan uitrichten. Hij laat de dood, de ontbinding zijn werk doen, zodat niets, maar dan ook niets meer kan helpen, behalve de kracht van Zijn opstanding.
We komen op hetzelfde punt als Abraham die het grote voorbeeld is van geloof dat alleen nog rekent met de opstanding. "Hij heeft opgemerkt, dat zijn eigen lichaam verstorven was" (Rom. 4:19). De apostel zegt eigenlijk: "zo goed als dood". En Paulus kwam ook zover: "Ja, wij hadden al zelf in onszelf het vonnis des doods, opdat wij niet op onszelf vertrouwen zouden, maar op God, die de doden opwekt" (2 Cor. 1:9 S.V.). Wat de mens ook vermag op het terrein van de schepping, het houdt op als de dood is ingetreden; dan kan men niets meer doen. Opstanding is Gods daad, en Gods daad alleen. De mens kan heel veel doen als hij leven heeft, maar als er geen leven is, kan alleen God nog iets doen. En God laat Zijn gemeente en haar leden dikwijls in situaties terechtkomen, waarin menselijke hulp niets meer vermag, opdat Hij iets kan laten zien, iets van Zichzelf, waarin geen mens een plaats heeft om te roemen.
De Here Jezus zei: "Deze ziekte is niet ten dode, maar ter ere Gods (of: voor de heerlijkheid van God) opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt worde". Verheerlijkt! Dat moet ook ons verlangen zijn. Daaraan willen wij ons toewijden. Dat betekent, menselijk gesproken, wanhoop. Hoe moeilijk vatten we dat. Als we in zo'n wanhopige situatie komen, schoppen we hard en denken dat alles misgegaan is. Maar het zou best kunnen zijn dat de Heer vindt dat het goed gaat! O ja, het is wanhopig, ontzettend, maar als dit een machtige gelegenheid voor de Heer is om Zijn geweldige getuigenis op te wekken, dan is het goed, dat wil zeggen, de afloop is goed.
Wanneer we uiteindelijk in de eeuwigheid de geschiedenis van de gemeente, die Zijn Lichaam is, lezen, en alles zien waar ze doorheen moest gaan, zullen we moeten erkennen dat geen enkel menselijk instituut, niets wat door de mens gemaakt is, het had kunnen overleven, daar doorheen had kunnen gaan, waar de heiligen doorheen gingen. Als we dit alles verstaan in het licht van de eeuwigheid en naar geestelijke normen beoordelen, zullen we zeggen dat niemand, behalve God de Almachtige, dat tot stand had kunnen brengen, dat de gemeente ontegenzeggelijk de uitdrukking is geworden van "Zijn overweldigend grote kracht" (Efeze 1:19). Als de overweldigend grote kracht van God hiervoor nodig was, dan zegt dat heel veel over dat waar we uitgekomen zijn. Als "het zwakke van God sterker is dan de mensen" (1 Cor. 1 :25), wat moet dan de overweldigende grootheid van Zijn kracht wel niet zijn?
Dat heeft te maken met opstanding. Deze woorden in Efeze 1: 19 staan in dat verband. Lees maar verder: "hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven, naar de werking van de sterkte zijner macht, die Hij heeft gewrocht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken" (Efeze 1:19,20). Dat is "voor ons, die geloven". De gemeente, het Bethanië-getuigenis, behoort een getuigenis te zijn voor de kracht van Zijn opstanding, en als Hij een moeilijke weg met ons gaat, laten we dan bemoedigd en vertroost worden door het feit dat we alleen zo een ware uitdrukking kunnen zijn van wat Hij van Zijn gemeente verlangt.

6) Zijn overwinning vieren

We gaan nu naar hoofdstuk 12 van het Johannesevangelie. "Jezus dan kwam zes dagen vóór het Pascha te Bethanië, waar Lazarus was, die Jezus uit de doden had opgewekt. Zij richtten daar dan een maaltijd voor Hem aan en Martha bediende (klaarblijkelijk had ze niet uit Jezus' woorden opgemaakt dat dienen verkeerd is; ze bedient nog steeds, en het is goed), en Lazarus was één van hen, die met Hem aan tafel waren. Maria dan nam een pond echte, kostbare nardusmirre, en zij zalfde de voeten van Jezus en droogde zijn voeten af met haar haren; en de geur der mirre verspreidde zich door het gehele huis."
Er is een feestmaaltijd hier en er zijn verschillende elementen die we willen noemen. Eén, Maria en haar daad, spreekt van aanbidding. Het gaat hier opnieuw om de waardering van Christus. Dat is aanbidding. Aanbidding, naar Gods gedachte, is altijd heel eenvoudig de waardering van de Here Jezus; de liefelijke geur van een echte waardering van Zijn Zoon, die vóór God gebracht wordt. Dat klinkt misschien erg simpel, maar aanbidding in zijn zuiverste vorm is, wat wij van de Here Jezus vinden, verteld aan de Vader. Dat is aanbidding. Daarvoor is de gemeente er. Bethanië spreekt hiervan.
Martha, ja, Martha bediende. Maar haar dienst is veranderd. Ze bedient nog steeds, maar nu op de juiste wijze. Er is geen verwijt deze keer. Ze loopt niet rond met een bezorgd gezicht, ze wordt niet in beslag genomen door haar werk, ze dient in een opstandingshuis. Hier zien we een veranderde dienst, en dienst in het huis van de Heer is volledig in overeenstemming met Zijn hart, wanneer die dienst samengaat met en in de juiste verhouding staat tot aanbidding. U kunt zien dat er iets veranderd is tussen de beide zusters. Eerst stonden ze apart van elkaar, omdat de dingen niet op hun plaats waren en niet in de juiste verhouding stonden. Nu is echter alles veranderd en ze trekken samen op. Het is een aangepaste, veranderde dienst.
Lazarus zat aan tafel, en uiteraard is hij de belichaming van het principe van leven, van opstandingsleven. Ook dat is een kenmerk van het geestelijk huis des Heren. Zo zien we hier aanbidding, veranderde dienst en opstandingsleven.
Maar pas op, er is altijd iets dreigends in de buurt. "Waarom is deze mirre niet voor driehonderd schellingen verkocht en aan de armen gegeven?" Als de gemeente zo is als de Heer dat verlangt, zult u altijd zien dat de duivel vlakbij op de loer ligt. Dat is misschien wel een compliment voor de gemeente, want iets waar de duivel niet in geïnteresseerd is, is zeker niet dat waar de Heer bevrediging in vindt. Zo is het nu eenmaal. Als er iets ontstaat naar Gods hart, dan komt er al gauw iets dreigends om die aanbidding te vernietigen, om die waardering voor de Heer van Hem af te trekken. En zo wordt het een kenmerk van de gemeente zelf, dat de duivel met jaloerse blikken kijkt naar wat de Heer ontvangt, omdat hij het voor zichzelf wil hebben.
Weet u, de gemeente geeft de Here Jezus wat Hij hoort te krijgen, en vanaf eeuwige tijden is de duivel er op uit Hem daarvan te beroven. Als hij de kans krijgt, doet hij het in de gemeente, omdat de Here in de gemeente krijgt waar Zijn hart op uit is.

7) Uitgeleid en opgenomen

We willen eindigen met Lucas 24:50-52 (S.V.) "En Hij leidde hen buiten tot aan Bethanië, en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen. En het geschiedde, als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in de hemel. En zij aanbaden Hem, en keerden weder naar Jeruzalem met grote blijdschap." We willen enkele woorden onderstrepen: "leidde hen buiten", "zegende", "opgenomen". Naar buiten geleid door de Heer, naar Zijn plaats, onder Zijn zegen, en verbonden met Hem in de hemel. Of met Paulus' woorden: "Hij heeft ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten."
Dat is Bethanië, dat is de gemeente, dat is wat de Heer vandaag in het leven van Zijn volk verlangt te zien.
Ga alles wat er over Bethanië gezegd is nog eens rustig overdenken en zoek het aangezicht van de Here hierover, opdat de Here in u ook deze kenmerken naar Zijn hart zal vinden. En wat we individueel doen, laten we dat ook doen in onze gemeente, opdat deze een waar Bethanië zal zijn, een dorp, uitdrukking van de grote stad Gods, het hemelse Jeruzalem.


HOOFDSTUK TWEE

DE BETEKENIS VAN DE GEMEENTE

Lezen: 1 Kron. 28:2-7, 11-13, 19; 1 Kron. 29:3-5; 2 Kron. 2:1,2; Efeze 1:4-6, 11 12, 1 23; Efeze 2:7,19 22; Efeze 3:10 11, 20 21; Efeze 4:1,4 5, 13-15, Efeze 5:25-27.

Het is pijnlijk te zien hoe traag veel christenen zijn om het grote doel en de bedoeling van hun verlossing te begrijpen, om het wezen van hun hoge roeping te kennen en te verstaan. En hiermee hangt een grote verdeeldheid onder Gods volk samen. Het christendom op zijn best is in grote lijnen iets algemeens geworden, een kwestie van gered-zijn en daarna gewoon als christenen doorgaan, zonder te beseffen dat we naar Gods gedachten gered zijn met een geweldig doel. We zijn niet slechts gered om anderen te redden en het daarbij te laten. Op zichzelf is dit een goede zaak, fundamenteel en essentieel, maar het is slechts het begin. Vanaf dat punt begint er iets heel anders, wat Paulus op het oog heeft als hij schrijft: "Ik vermaan u dan te wandelen waardig der roeping, waarmee gij geroepen zijt." En in verband met die uitdrukking: "de roeping waarmee gij geroepen zijt", noemt hij al die geweldige dingen over de gemeente, die teruggaat tot "vóór de grondlegging der wereld" (Efeze 1:4) en reikt tot "in de hemelse gewesten", met een roeping die hemels is en die zich uitstrekt tot "in de komende eeuwen". Deze uitdrukkingen zeggen iets van de roeping waarmee we geroepen zijn, maar hoe weinigen hebben dit werkelijk verstaan! We zouden heel veel kunnen zeggen over de ernst van het verlies van die visie en van goddelijke openbaring en over dat menselijke bolwerk van traditie, dat het voor tallozen bijna onmogelijk gemaakt heeft die roeping binnen te gaan, omdat ze met handen en voeten gebonden zijn aan dat menselijk opgebouwde systeem. Verantwoordelijke mensen daarin zijn niet vrij om Gods volle plan binnen te gaan, omdat ze financieel van het systeem afhankelijk zijn. We willen daar nu verder niet op ingaan. Het lijkt ons beter om de positieve kant naar voren te brengen, die van Gods gedachte, en dit geweldig grote onderwerp van de gemeente te benaderen.
De gemeente is zo'n groots onderwerp, omdat Christus zo groot is en omdat het kruis zo groot is. Deze twee geven de gemeente haar werkelijke karakter. Een type van de grootheid van Christus is koning Salomo in al zijn rijkdom en volheid, maar Hij kon zeggen: "Meer dan Salomo is hier" (Matt. 12:42). Toch moeten we niet vergeten dat Salomo naar voren komt vanwege het huis Gods. Dat was de reden, de oorzaak van Salomo's opvallende plaats. David had het verlangen in zijn hart om een huis te bouwen en die gedachte kwam van God: "Gij hebt er goed aan gedaan. dat gij dit voornemens waart" (1 Kon. 8:18). Het was in zijn hart vanwege de Here en daarom kon de Here hem een zeer volledige en gedetailleerde openbaring geven betreffende dat huis. David deed een opmerkelijke uitspraak: "Alles staat in een geschrift, ontvangen uit de hand des Heren" (1 Kron. 28:19). Daar is geen verklaring voor! Het was duidelijk een goddelijk plan, en vanuit die goddelijke openbaring in Davids hart kwam Salomo op het toneel. Hij zou degene zijn die het mocht uitvoeren. Zijn heerlijkheid was verbonden met de heerlijkheid van het huis dat hij ging bouwen; zijn heerlijkheid en pracht zouden uitgedrukt worden in dat huis. Wat Salomo bezat en bijeenbracht en van de Here had verkregen, zou belichaamd en geopenbaard worden in het huis dat hij zou bouwen.
We denken nu aan die geweldige uitspraak van de apostel in Efeze 3:21: "... Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid". Deze brief aan de Efeziërs is de tegenhanger van dit verhaal in Kronieken en toont ons dat de gemeente, als het Lichaam van Christus, Gods uitverkoren werktuig is, door Hem aangesteld en geopenbaard om de belichaming van de heerlijkheid en grootheid van Christus te zijn. Zij is het werktuig, het instrument, waardoor alles wat in Christus is in de komende eeuwen bekend gemaakt zal worden. De openbaring van Jezus Christus en het zichtbaar maken van Hem door God, hangen met elkaar samen. Daarvoor wil God dit uitverkoren, van tevoren gekende en daartoe bestemde gezelschap hebben, waardoor Hij Zich in Christus bekend kan maken aan een verbaasde wereld. "... opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten..." (Efeze 3:10). Zoals de tempel de openbaring van Salomo's grootheid was, zo heeft God de gemeente bedoeld om de openbaring van de grootheid van Christus te zijn.
In deze vergelijking zien we ook de grootheid van het altaar en het offer van de tempel van Salomo. Als we dat lezen komen we diep onder de indruk van de grootheid daarvan. De grootheid van het werk van Christus in Zijn kruis geeft aan hoe groot de gemeente wel moet zijn. Als Christus Zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar heeft overgegeven - en wat zijn de tienduizenden runderen en schapen, door Salomo geofferd, vergeleken met het offer van Christus als het werk van het kruis van de Here Jezus zo groot was, geeft dat dan niet aan hoe groot de gemeente wel moet zijn? In Zijn eigen gelijkenis noemt Hij het een "kostbare parel", een "parel van grote waarde" (Matt. 13:46), en om die te verkrijgen, gaf die goddelijke Koopman alles op wat Hij had. Geen enkele koopman in de geschiedenis van deze wereld heeft ooit zoveel rijkdom en volheid gehad, een heerlijkheid die Hij bij God had vóór de wereld was, iets onvernietigbaars, groots en heerlijks. Toen Hij een parel van grote waarde gevonden had, verkocht Hij alles, om die te verwerven. We kunnen dat niet begrijpen, het gaat ons verstand te boven, maar het is waar; God heeft het ons geopenbaard. En het kruis was de prijs voor de gemeente. Zo groot is de waarde van de gemeente voor God. Christus heeft de gemeente liefgehad, "de gemeente Gods, die Hij Zich door het bloed van Zijn Eigene verworven heeft" (Hand. 20:28). De gemeente is kennelijk iets zeer groots en wonderbaars!


Kenmerken van Christus uitgedrukt in de gemeente

We willen nu enkele van die kenmerken van Christus bezien, die in de gemeente teruggevonden worden, opdat we mogen weten wat deze gemeente is waar we over spreken. Wat is de gemeente? Welnu, als de dingen die waar zijn van Christus, in de gemeente teruggevonden dienen te worden, dan moet dat wat waar is van Hem, naar Gods gedachten ook waar zijn van de gemeente.

a) Zijn eeuwig wezen

Het eerste kenmerk van Christus is Zijn eeuwig-zijn; Hij is de eeuwige Zoon. Hij was er voordat de wereld er was. Hij was er voordat de tijd bestond, voordat er jaren en maanden, dag en nacht, zomer en winter waren. Dat alles is door Hem geschapen. Het woord "eeuwig" betekent eenvoudig teruggaan en verdergaan, voorbij de tijd. Dat is waar van Christus. De brief aan de Efeziërs zegt, dat in Gods gedachten de gemeente reeds vóór de grondlegging der wereld bestond. Dat hoeft niet te betekenen dat de gemeente daadwerkelijk bestond, zoals Christus, maar ze was van tevoren gekend. "Hij heeft ons in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld ... Hij heeft ons tevoren er toe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus (Efeze 1:4,5). Zoals we al eerder gezegd hebben, staat de Efezebrief buiten de tijd. Deze brief heeft wel alles te maken met de dingen van deze tijd, met de praktische aangelegenheden van het dagelijks leven, van onze wandel en gedrag hier op aarde, maar het wordt geplaatst in het tijdloze. Het gaat terug, en het blikt vooruit; het overbrugt alle tijd in Gods gedachte. Tenzij we de betekenis hiervan beseffen, hebben we geen werkelijk idee van de gemeente. Als we het wel beseffen, wordt al dat "kerkisme" nonsens, van nul en generlei waarde. In Gods ogen "spelen we kerkje", als we de tradities aangaande de kerk vasthouden! Als we van Godswege iets van de gemeente gezien hebben, wordt al dat andere waardeloos, onbetekenend, dwaas, en in ons binnenste ervaren we een geweldige vrijmaking. Maar er zijn verlichte ogen voor nodig!
De gemeente ontleent aan Christus het kenmerk van absolute stabiliteit. Ze staat buiten de tijd, is uitverkoren in Hem voordat de wereld was. De stabiliteit van de ware gemeente, naar Gods hart, is de stabiliteit van Christus Zelf. De gemeente, gebaseerd op Gods gedachte, is onwrikbaar en onvernietigbaar. Dat kan van niets anders gezegd worden. 0, wat een vastheid geeft het om in Gods gedachte te zijn! We zullen overleven, ja, meer dan dat. "Ik zal mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen" (Matt. 16:18). De gemeente belichaamt het eeuwige, onvernietigbare leven van Christus.

b) Het geheimenis van Zijn hemels leven

Jezus zegt: "Ik ben van de hemel nedergedaald" (Joh. 6:38). Voortdurend benadrukt Hij in het Johannesevangelie dat Hij van hemelse oorsprong is. In de Efezebrief wordt dit met evenveel nadruk van de gemeente gezegd: "En heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten in Christus Jezus" (Efeze 2:6). Jezus zei tegen Pilatus: "Mijn koninkrijk is niet van deze wereld" (Joh. 18:36). Ik werd getroffen door de laatste woorden van 1 Kron. 28:5: "... mijn zoon Salomo om te zitten op de troon van het koningschap des Heren over Israël". Het was niet het koningschap van Israël, het was het koningschap des Heren over Israël. "Mijn koninkrijk is niet van deze wereld." Met andere woorden: "Mijn Koninkrijk is Gods Koninkrijk - veel groter en vérstrekkender dan dit, niet van deze wereld, dat wil zeggen niet slechts tijdelijk".
Hoe volkomen anders was Christus, anders dan ieder ander hier op aarde. Hij is van een andere wereld! En dat is ook waar van de gemeente, die ook totaal iets anders is dan wij gewoonlijk denken. Wat we gezegd hebben over Christus is ook waar van de ware gemeente - Hij ging door deze wereld, niet erkend, onbekend, en zei dat "niemand de Zoon kent dan de Vader" (Matt. 11 :27). Hierin schuilt een gehei¬menis. Dat woord geheimenis, wat Paulus vooral in de Efezebrief gebruikt, is een moeilijk te verklaren woord. Het is eigenlijk een paradox. Het woord betekent "openbaring op verborgen wijze". Dat is een tegenstelling, een paradox, maar dat is de essentie van het woord. God is geopenbaard, maar op verborgen wijze. "Niemand kent de Zoon dan de Vader", en toch zegt Hij: "Hij die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien". Hij is geopenbaard als God in Christus, maar op zo'n verborgen wijze dat er een daad van speciale openbaring van God voor nodig is om Jezus Christus te zien. U kunt niet werkelijk zien wie Jezus Christus is, tenzij God op soevereine wijze de ogen van uw hart opent. Zijn hele leven hier op aarde laat dat zien. Toen een van de discipelen in een moment van openbaring kon zeggen: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de Levende God", antwoordde Hij: "Zalig zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemelen is" (Matt. 16: 17). Toch was dit een voorbijgaand moment, want niet lang daarna verloochende deze zelfde man met eden en vervloekingen zijn Heer driemaal. Als de openbaring blijvend geweest was, hoe had hij dat dan ooit kunnen doen? Het was een moment van goddelijk, soeverein handelen, toen het geheimenis onthuld werd en hij zag. God werd geopenbaard op verborgen wijze zolang dat ogenblik duurde, maar daarna viel het doek weer en het geheimenis bleef een geheimenis.
En wat waar is van Christus is ook waar van de gemeente. Ze is hemels, niet erkend, onbekend, tenzij God het openbaart. Hoe zullen we dit ooit met ons beperkte menselijke verstand kunnen bevatten? God heeft een gemeente die bestaat op grond van Zijn eigen soevereine daad van openbaring. Zo houdt Hij die gemeente rein. Als iedereen het kon zien en begrijpen en bevatten, als de gemeente verlaagd zou worden tot de beperkte omvang van menselijk begrip, wat voor soort gemeente zou dat dan zijn? Dat is nu precies wat de duivel geprobeerd heeft te doen, de gemeente binnen het bereik van het menselijk verstand te brengen, zodat iedereen er bij kan horen, of denken dat hij er bij hoort. Wat een schade heeft de duivel op die manier kunnen aanrichten! Hetzelfde is met Christus gebeurd, Hij werd verlaagd tot de historische Jezus. Wat een verlies! De hartverscheurende toestand van het christendom vandaag de dag, wordt grotendeels veroorzaakt doordat de persoon van Christus naar beneden gehaald wordt, gereduceerd tot de historische Jezus. Er is een stroming in onze tijd die zegt: "Terug naar Jezus. Wij kunnen Paulus niet volgen. Hij is zo mysterieus, hij leeft in een andere wereld. Laten we terugkeren tot de eenvoudige Jezus der geschiedenis, de Jezus van de evangeliën!" Dit is niets anders dan een poging de dingen op aards, menselijk vlak te brengen, waar iedereen ze kan begrijpen. Men zet dat wat God zo na aan het hart ligt, overboord. "Niemand kan tot Mij komen, tenzij het hem van de Vader gegeven zij" (Joh. 6:65), zei de Here Jezus. "Niemand kan tot Mij komen". Het vraagt een goddelijke, soevereine daad van Gods kant, om een mens tot Christus te brengen. U kunt niet zomaar kiezen of beslissen om tot Hem te komen. Niemand kan zomaar zeggen dat hij christen wil worden. In ieder mens moet God eerst iets doen, en dat is Zijn eigen soevereine daad. Maak het evangelie niet goedkoop! Als we dat doen, zetten we de deur zo wijd open dat er van alles binnen komt, en dat zal ons berouwen. De gemeente, in haar hemelse karakter dat aan Christus ontleend is, is iets waarin men alleen binnen kan gaan door openbaring, omdat men het slechts door openbaring kan kennen. "Niemand kent..." We kunnen deze dingen alleen maar zeggen. Geen enkel onderricht kan het tot stand brengen, en we zijn wat dat betreft machteloos. Alles wat we kunnen doen is de goddelijke feiten naar voren brengen, maar God alleen kan ze openbaren. Maar, Gode zij dank, Hij heeft het geopenbaard en Hij zal het openbaren. Sommigen van ons kunnen zeggen dat Hij, wat deze zaak betreft, het licht in ons hart heeft doen schijnen, en de openbaring van Christus en van de gemeente heeft alles anders gemaakt in ons leven. Natuurlijk hangt dit vermogen om te "zien" ten nauwste samen met de wedergeboorte door de Heilige Geest.

c) Openbaring van de eigenschappen van de Goddelijke Persoon

De openbaring van God in Christus zet zich voort in de gemeente. God heeft Zichzelf als Persoon geopenbaard. De brief aan de Hebreeën begint met: "God... heeft nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon." In Zijn Persoon. De enige adequate openbaring van God is in een persoon. God kan niet echt gekend worden door de dingen die Hij zegt. Er is een groot verschil tussen een verstandelijk, intellectueel begrijpen van God en een levend, hart-veranderend begrip. God moet Zelf op levende, persoonlijke wijze tot ons komen, willen we Hem werkelijk levend kennen. U kunt een levensgeschiedenis van iemand lezen en dan zeggen dat u de betreffende persoon nu kent, maar als u die persoon dan in levenden lijve ontmoet, ontdekt u iets wat niet in het boek stond en wat hem in een totaal ander licht plaatst. U was niet echt veranderd door het lezen van het boek. U had wel een bepaalde impressie, maar die veranderde niets in uw dagelijks leven. Maar nu ontmoet u de persoon in kwestie en de invloed die van hem uitgaat maakt een diepe indruk op u en heeft een grote uitwerking. Dat is zo vaak het geval, maar het is slechts een zwakke illustratie. God kan Zich alleen ten leven openbaren in een persoon. Hij is gekomen in de Persoon van Zijn Zoon, die vleesgeworden is, en als u deze werkelijkheid van Christus door de Geest ziet, heeft dat een vérstrekkend resultaat. We kunnen dit illustreren met een verhaal uit het Nieuwe Testament. De scharen drongen op Jezus aan en raakten Hem aan, maar er gebeurde niets. Maar onder die scharen was iemand in diepe, wanhopige nood, die geloof had en bij zichzelf zei: "Indien ik slechts zijn kleed aanraak, zal ik behouden zijn" (Matt. 9:21). Er was een geestelijke schakel tussen die persoon en Hem, die er niet was tussen Hem en de scharen. Die persoon vond door Hem aan te raken niet de historische Jezus, maar de Christus Gods, niet slechts de Man van Galilea, maar de ware Goddelijke Persoon. Het valt moeilijk te verklaren, maar u ziet het verschil. De enige echte openbaring van God is in een Persoon.
Dit wordt overgebracht op de gemeente en is de ware betekenis van deze definitie van de gemeente: "en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente, die zijn lichaam is". Niet van de gemeente, hoewel dat waar is, maar "aan de gemeente". De gemeente, die onder dat Hoofd komt, in die levende relatie met Hem als Hoofd, komt binnen in dat alles, dat in Christus is, en belichaamt Hem, als Zijn Lichaam.
Dit nu is de grootheid van de gemeente: dat God bepaald heeft dat de gemeente nu, in deze tijd, daar zal zijn waar Hij gevonden kan worden, ontmoet kan worden, aangeraakt, daar waar Hij Zich kan openbaren. "Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden" (Matt. 18:20). God kan daar ontmoet worden, gevonden, aangeraakt. Dit is het werktuig waarin Hij Zich kan openbaren.
Dit is de roeping van de gemeente, zowel in deze tijd als in de komende eeuwen, om het Lichaam te zijn waardoor God in Christus Zichzelf openbaart en bekend maakt. Is dat de gemeente die wij kennen? Nee, zegt u? Toch is dat Gods gedachte.
Ik heb pas een boek gelezen, geschreven door iemand die de hele wereld bereisd heeft om allerlei gemeenten te bezoeken en te zien wat er gedaan kon worden om meer eenheid tot stand te brengen. Hij schrijft ergens in zijn boek: "Ik moet toegeven dat ik me vaak minder bewust was van het feit dat ik in de gemeente van Christus was, als ik in zo'n schitterend kerkgebouw zat, met gebrandschilderde ramen en een prachtig orgel, dan toen ik bijvoorbeeld in een van die arme boerenhutjes in de Oekraïne was, vol mannen en vrouwen die barrevoets van ver gekomen waren om het Woord van God te horen. Deze arme, kleine gemeenten, overal verspreid in de heuvels van Joegoslavië, in de eenzame dorpen van Sicilië, in de mijnstreek van België, of in schuren in Tsjecho-Slowakije, deze gemeenten verootmoedigen ons werkelijk, omdat ze ons telkens weer de ware armoede en de ware rijkdommen van Christus laten zien, en wel op een wijze die onmogelijk is binnen de gevestigde, zelfgenoegzame kerk, zoals we die vandaag de dag kennen." Dan schrijft hij: "De gemeente in haar geheel is niet meer zoals het oorspronkelijk Gods bedoeling was en kan dit ook niet meer zijn." Wat een verschil met de gemeente naar Gods gedachten! De ware gemeente naar Gods gedachte is niets minder dan Christus Zelf, die aanwezig is en Zijn werk voortzet zonder die aardse beperkingen die Hij in Zijn aardse leven had, voor Zijn dood en opstanding. De opgestane, ten hemel gevaren en verhoogde Christus in al Zijn volheid is aanwezig in de ware gemeente. U ziet slechts de twee of drie die vergaderd zijn, maar daarin ligt het geheimenis: Christus die Zijn leven tot uitdrukking brengt. Hoe groot is de gemeente als het Christus is!
We kunnen deze dingen alleen maar naar voren brengen. Wat we nu moeten doen is de Here bidden: "O Heer, openbaar de ware gemeente!"

d) Een roeping voor de toekomst

Nog één laatste woord. Het heeft te maken met die altijd aanwe¬zige en allesbeheersende factor van Christus, waar te weinig rekening mee gehouden wordt. Is het u niet opgevallen dat, toen Christus hier op aarde was, Hij altijd vooruitblikte? Hij dacht en sprak altijd over de tijd die zou komen. Dat is een opvallend kenmerk van Christus. "Te dien dage..." (Matt. 7:22 enz.). Hij zag vooruit en sprak van een komende dag. Zijn ogen waren aldoor gericht op de verre horizon en Hij sprak over wat er dan zou zijn: "Dan zult u kennen, dan zult u zien, dan zal alles geopenbaard worden, dan zal alles wat verborgen en mysterieus was volkomen duidelijk zijn." Dat had in eerste instantie te maken met de komende Heilige Geest, maar als u naar de brieven gaat, vindt u datzelfde gezegd over de gemeente. Er zijn geweldige dingen, grote mogelijkheden en grote verantwoordelijkheden in deze tijd, en de gemeente is thans een instrument om aan de overheden en machten de veelkleurige wijsheid van God te openbaren (Efeze 3: 10). Maar toch wordt alles bepaald door de toekomst. "...opdat wij zouden zijn tot lof zijner heerlijkheid" (Efeze 1:12); "...om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus" (Efeze 2:7); "...Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid" (Efeze 3:21).
Het is mijn bedoeling u te herinneren aan dat geweldige doel waartoe de gemeente geroepen is. Hoe groot is de gemeente in het licht van de roeping die ze zal vervullen! Wat een hoge roeping! De tijd ontbreekt ons nu om diep op deze roeping in te gaan, maar we willen nog één opmerking maken. Het is één ding om een burger, een gezegende burger te zijn van een edel land met een edele koning. Dat is een grote zegen en een reden om dankbaar te zijn, maar het is oneindig veel groter om tot de huishouding en het gezin van de koning te behoren, om een lid te zijn van het regerend vorstenhuis. En dat is de roeping van de gemeente: niet slechts inwoners van het land, maar leden van de regerende familie te zijn. Wij zijn met die roeping geroepen om tot die intieme kring te behoren. "En de volken zullen bij haar licht wandelen" (Op. 21 :24) is een tekst die dit tot uitdrukking brengt. De gemeente is dit speciale gezelschap, uitverkoren van voor alle eeuwigheid tot in alle eeuwigheid, niet om iets in zichzelf te zijn en daarin voldoening te vinden, maar een instrument in de handen van God om Hem te dienen in dit universum in de komende eeuwen, in diepe verbondenheid met Zijn troon. Hoe groot is de gemeente! Terecht zegt de apostel, die veel meer gezien heeft dan wij: "Ik vermaan u te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt, met alle nederigheid en zachtmoedigheid" (Efeze 4: I ,2). Daarna verbindt hij die wandel met de gewone dingen van het dagelijks leven en zegt: Als u een waar lid van de gemeente bent en ziet wat dit betekent, kunt u niet een slechte vader of moeder zijn, een slechte echtgenoot of echtgenote, een slechte werkgever of werknemer. Dit alles wordt bepaald door uw geestelijk inzicht. Wat is het toch praktisch! Er zijn zo veel mensen met hoogdravende leerstellingen en toch zijn het arme christenen; ze hebben alle waarheid, maar zijn slechte werkgevers. Dat is niet de gemeente.
Moge de Here Zelf onze harten openen en ons aanraken met Zijn soevereine genade opdat we de waarheid mogen zien en daardoor veranderd worden.



[ Hoofdmenu ] [ Huidig onderwerp ]

T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen staat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.